Toespraak door minister Weerwind bij herdenking Nationaal Monument Oranjehotel

Het Oranjehotel was de bijnaam voor de Scheveningse gevangenis tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ruim 25.000 mensen zaten hier tussen 1940 en 1945 opgesloten voor verhoor en berechting. Het Nationaal Monument Oranjehotel houdt de herinnering levend aan de mensen die tijdens de Tweede Wereldoorlog in deze Scheveningse gevangenis opgesloten hebben gezeten.

Namens het kabinet sprak minister Weerwind (Rechtsbescherming) tijdens de herdenking op 24 september 2022. Lees hier zijn toespraak terug:

Dames en heren, jongens en meisjes,

Ik sta hier vandaag met bescheidenheid. Bescheidenheid ten opzichte van de mensen die in de Tweede Wereldoorlog opgesloten hebben gezeten in het Oranjehotel. Enkelen van hen zijn in ons midden. Ik vind het een eer om u te ontmoeten.

Er zaten hier mannen, vrouwen en zelfs kinderen gevangen. Gewone mensen, maar wel vaak met bovengemiddeld veel moed. Wat hebben ze het zwaar gehad. En wat zijn er veel die dat met opgeheven hoofd hebben weten te doorstaan. In hun getuigenissen vind je terug hoe ze zich bekommerden om hun lotgenoten en hun dierbaren.

Zoals verzetsman Arij Kop, die in 1941 het volgende briefje schreef aan zijn vrouw.

"Voor de kinderen en voor jou vind ik het verschrikkelijk, dat ik je dat aandoe. Ik hoop dat je mij dit vergeeft, want wij hebben toch niets slechts gewild."

De volgende ochtend werd hij gefusilleerd op de Waalsdorpervlakte.

Ik denk ook aan het verhaal van Bertie Icke-Hennipman. Fijn dat zij vandaag in ons midden is.

In 1944 werd de kleine Bertie hier opgesloten met haar broertje en haar tante Keetie, ofwel mevrouw Van ’t Veer. Bertie was toen 4 jaar oud. Haar tante vertelde de kinderen dat ze in de cel eigenlijk aan het kamperen waren. Met dat spannende verhaal en de spelletjes die ze erbij bedacht, maakte ze de akelige situatie toch dragelijk voor de twee kleintjes.

Deze tekenen van menselijkheid, brengen mij Primo Levi in gedachten, de Italiaanse schrijver van Joodse afkomst, die Auschwitz overleefde. Niemand heeft indringender de vraag opgeworpen wat onze menselijkheid bepaalt dan Primo Levi in zijn boek ‘Is dit een mens’, over zijn ervaringen in het kamp.

Wie hier in het Oranjehotel in de oorlogsjaren door de grauwe poort binnenkwam, had geen rechten en wist nooit wat hem of haar te wachten stond. Als er al een proces was, dan had dat alleen als doel om het regime van de bezetter er beter uit te laten komen. Daar was het hele rechtssysteem op ingericht.

Ik heb zelf, net als de meesten hier vandaag, altijd in vrijheid kunnen leven. Bij deze herdenking en met de verwoestende oorlog in Oekraïne op de achtergrond, realiseer ik me extra, dat je dan een geluksvogel bent.

Dat besef geeft onze democratische rechtsstaat vleugels. Ik kreeg dat al vroeg mee, dankzij de oorlogsverhalen die vrienden en familieleden van mijn ouders vertelden aan de keukentafel. En ook dankzij het boek ‘Wij slaven van Suriname’ dat bij mijn ouders, zoals bij alle Surinaams-Nederlandse gezinnen, in de kast stond. Anton de Kom beschrijft daarin de grove onrechtvaardigheid van de slavernij.

Voor mij was Anton de Kom een jeugdheld, iemand die zijn hele leven schijnbaar onvermoeibaar streed tegen onrecht en onderdrukking. Hij was een vakbondsman, die voor de oorlog in Suriname opkwam voor gelijke rechten van contractarbeiders.

Het koloniale regime moest niets van hem hebben en dwong hem naar Nederland te vertrekken. Daar sloot hij zich in 1940 direct aan bij het verzet. Maar uiteindelijk pakten de nazi’s hem op. Hij stierf kort voor het einde van de oorlog aan tuberculose in het Duitse kamp Sandbostel.

Pas bij de voorbereiding van mijn toespraak hier, realiseerde ik me dat ook Anton de Kom na zijn arrestatie hier een week in eenzame opsluiting heeft doorgebracht. Dat brengt de tragiek van deze plek voor mij nog dichterbij.

Ik vraag mij wel eens af hoe het Anton de Kom zou zijn vergaan als het vooroorlogse Nederlandse regime in Suriname hem voor de oorlog niet had uitgezet? Ik weet het, het is een als-dan-vraag waarop niemand ooit het antwoord zal kunnen geven.

Toch stel ik die vraag, omdat die de erkenning in zich heeft, dat elk regime grove fouten kan maken. En die fouten moet je onder ogen willen zien. Want we moeten altijd waakzaam zijn. Waakzaam op ieder regime dat de identiteit van mensen wegdrukt, in naam van het collectief.

Vandaag de dag pretenderen we vaak de menselijke maat aan te houden. En toch gaan er in de praktijk dingen mis. Want we vertrouwen op systemen, terwijl systemen per definitie geen oog hebben voor het individu.

Laat het Nationaal Monument Oranjehotel een baken zijn in de zoektocht naar menselijkheid. Een baken dat ons er steeds weer aan herinnert dat niet ons systeem en ook niet onze instituties het hart van de rechtsstaat vormen. Het hart van de rechtsstaat zijn mensen. Mensen, die naar elkaar omkijken, die zich om de ander bekommeren, juist in zware tijden.