Geschiedenis

De afkorting OCW staat voor het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Toen het ministerie in 2003 verhuisde van Zoetermeer naar Den Haag, werd de naam OCenW (Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen) gewijzigd in de huidige naam. De geschiedenis van het departement is nauw verbonden met de ontwikkeling van  onderwijs door de eeuwen heen. Een beknopt overzicht is hier te vinden. 

Twee eeuwen onderwijswetgeving

De activiteiten van het ministerie zijn gebaseerd op wet- en regelgeving die de Tweede Kamer vaststelt en controleert.

De eerste onderwijswetten stammen uit 1801 en 1803. De wet van 1806 bepaalde dat lagere scholen voor iedereen toegankelijk moeten zijn. Een leerplicht was er evenwel niet en kerkelijk gebonden scholen waren niet toegestaan. Uit dit laatste punt kwam de bekende schoolstrijd voort. Aan de eerste fase van de schoolstrijd kwam een einde dankzij de Grondwet van 1848. Deze legde vast dat het geven van onderwijs in beginsel iedereen vrij staat.

Op 1 januari 1901 is de leerplicht ingevoerd. Kinderen van 6 tot 12 jaar moesten een school bezoeken óf huisonderwijs krijgen. Later is de leerplichtige leeftijd met vier jaar verlengd en is onder meer ook het toezicht op de onderwijsinstellingen en de medezeggenschap wettelijk geregeld.

Onderwijsvernieuwing van onderop

Wetten en regels zijn slechts hulpmiddelen. Het onderwijs krijgt pas echt gestalte binnen scholen en instellingen. Ook vernieuwingen beginnen meestal daar. Verscheidene Nederlandse onderwijzers en pedagogen hebben hun stempel gedrukt op de ontwikkeling van het onderwijs in ons land.

De auteur van 'Kees de jongen', Theo Thijssen (1879-1943), was een typisch 'rode' onderwijzer, pedagoog en vakbondsman. Cornelis Jetses (1873-1955) was de tekenaar van Ot en Sien en de illustrator van tal van school- en leesboeken. Andere bekende namen in dit verband zijn J.H. Isings (1884-1977), de maker van de bekende schoolplaten, en Jan Ligthart (1859-1916), de schoolmeester-pedagoog die betrokken was bij de ontwikkeling van het leesplankje.

Einde schoolstrijd, begin departement

Omstreeks 1800, tijdens de overheersing door de Fransen, kreeg Nederland een centraal georganiseerde overheid. Het ministerie van Onderwijs dateert echter pas van 1918. Vóór die tijd was onderwijs een van de aandachtsgebieden van het ministerie van Binnenlandse Zaken. In 1798 kreeg ons land een Agentschap van Onderwijs met de zorg voor ‘Nationale Opvoeding, waaronder begrepen is de Geneeskundige Staatsregeling, de vorming der Nationale Zeden, en de bevordering van het openbaar Onderwijs, en van Kunsten en Wetenschappen’.

Met de Grondwet van 1917 kwam er een einde aan de ‘schoolstrijd’ tussen openbaar en bijzonder onderwijs: vanaf die tijd financiert de overheid zowel het openbaar als het bijzonder onderwijs. Ook werd toen de oprichting van een eigen departement voor onderwijs nodig geacht (25 september 1918). De eerste minister van Onderwijs was J.Th. de Visser (van 1918-1922 en van 1922-1925). In diezelfde tijd is de Onderwijsraad in het leven geroepen als adviesorgaan (1919).

Het ministerie hield zich ook bezig met het overheidsbeleid op het gebied van kunst en wetenschap. Alleen in de periode 1965-1994 waren kunst en cultuur elders ondergebracht; in die periode hoorde cultuur bij overheidsdomeinen als recreatie, maatschappelijk werk en welzijn. Anno 2005 wordt niet meer gesproken over kunsten en wetenschappen, maar zijn de beleidsterreinen in de naam van het departement op één lijn gebracht: onderwijs, cultuur en wetenschap. Een overzicht van de bewindslieden op de terreinen onderwijs, cultuur (kunsten) en wetenschap(pen) vindt u op de website van Parlement & Politiek.

In 1934 verscheen het eerste externe blad van het ministerie 'Mededelingen van OK&W'. In 1965 veranderde de naam in 'Uitleg'. Met 'O' (titel vanaf 2004) eindigde in 2007 een onafgebroken periode van 73 jaar extern blad.

Hoger onderwijs

Het hoger onderwijs in Nederland kent een lange traditie. De oudste universiteit is die van Leiden. De stad kreeg in 1575, als beloning voor het verzet tegen de Spanjaarden, toestemming van de Staten-Generaal om zo'n instelling op te richten.

De jongste algemene universiteiten in ons land zijn de Universiteit Maastricht (1976) en de Open Universiteit in Heerlen (1984).

Hoger onderwijs was aanvankelijk alleen weggelegd voor mannen. Aletta Jacobs (1854-1929) was de eerste vrouw in Nederland die universitair onderwijs volgde, de eerste vrouw die arts werd én de eerste vrouw die promoveerde. De eerste vrouwelijke hoogleraar was Johanna Westerdijk (1883-1961). In 1917 werd zij (buitengewoon) hoogleraar fytopathologie in Utrecht.

Nederland kent inmiddels een binair stelsel voor hoger onderwijs. Naast het wetenschappelijk onderwijs is er een breed geschakeerd hoger beroepsonderwijs met een eigen oriëntatie op de arbeidsmarkt. Meerdere hbo-opleidingen zijn voortgekomen uit de beroepspraktijk. De oudste opleidingen zijn het kunstonderwijs en de lerarenopleidingen basisonderwijs. Het hbo heeft een grote bijdrage geleverd aan de emancipatie van vrouwen en van de 'kleine luiden'. De schaalvergrotingsoperatie vanaf 1980 was een belangrijk keerpunt voor het hbo en betekende dat de ongeveer 400 instellingen in etappes zijn samengegaan in de bijna 50 hogescholen die we nu kennen.

Voortgezet- en beroepsonderwijs

Aanvankelijk was het door de overheid geregelde onderwijs vooral een basisopleiding om te leren lezen, schrijven en rekenen. In de loop van de negentiende eeuw ontstond er steeds meer behoefte aan 'voortgezet' onderwijs als voorbereiding op een beroep. In 1863 kwam de Wet op het middelbaar onderwijs tot stand. Deze wet voorzag naast de hbs (hogere burgerschool voor handel en bedrijf) in landbouwscholen en de polytechnische school voor ingenieurs. In de twintigste eeuw kwamen er meer schoolsoorten voor voortgezet onderwijs en specifieke beroepsopleidingen bij. De beroepskolom kent nu drie fasen: het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en het hoger beroepsonderwijs (hbo).

Cultuur

Vanaf 1875 waren er (naast de afdeling onderwijs) aparte afdelingen voor kunsten en wetenschappen bij Binnenlandse Zaken. Voortrekker op dit gebied was jhr. Victor de Stuers, een ware pionier op cultuurgebied. Gedurende een deel van de twintigste eeuw waren de kunsten onderdeel van het ministerie van Onderwijs. Na een onderbreking van enkele decennia keerde dit onderdeel in 1994 terug. Het ministerie werd toen OCenW in plaats van OenW. Sinds de verhuizing naar De Hoftoren in 2003 heet het ministerie ‘OCW'.

Wetenschap

Ons land heeft wetenschappelijke instellingen die aanmerkelijk ouder zijn dan het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Zo stamt de Koninklijke Bibliotheek (KB) uit 1798. De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) is opgericht in 1808 als het Koninklijk Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten. In 1851 werd het instituut omgevormd tot Koninklijke Akademie van Wetenschappen (in 1938 is het woord 'Nederlandse' toegevoegd). Naast de KNAW is de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) een belangrijke speler op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. Deze instelling ging aanvankelijk door het leven als Nederlandse Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek (ZWO) en is opgericht in 1950.