Toespraak minister Brekelmans bij herdenking Birma-Siam Spoorweg en Pakan Baroe Spoorweg

Op landgoed Bronbeek in Arnhem sprak de minister van Defensie bij de herdenking van de slachtoffers bij de aanleg van beide spoorlijnen tijdens de Tweede Wereldoorlog. 

Geachte aanwezigen,

Vandaag herdenken wij de slachtoffers van de Birma–Siamspoorlijn en de Pakan-Baroespoorlijn.
Het zijn verhalen die vaak decennialang verzwegen zijn. 
Te zwaar om uit te spreken. 
Te pijnlijk om opnieuw te beleven.
Verhalen in herinneringen, in documenten, in brieven.
En in het verhaal van Hendricus Johannes Kroeders, roepnaam Driecus, dat ik vandaag met u wil delen.

Driecus werd geboren op 14 februari 1900, in Gouda. 
Bij het uitbreken van de oorlog was hij sergeant-schrijver bij de Koninklijke Marine, ingedeeld op de kruiser Hr. Ms. De Ruyter. 
Tijdens de Slag in de Javazee, eind februari 1942, werd zijn schip getorpedeerd. 
Hij overleefde, maar viel in Japanse handen en werd krijgsgevangen gemaakt.
Daarna begon een tocht vol ontberingen: van kamp naar kamp, steeds verder van huis. 
Eerst op Java, in geïmproviseerde gevangenkampen in Soerabaja. 
Vervolgens, in het najaar van 1942, op transport naar Singapore. 
Dagenlang opgesloten in benauwde scheepsruimen, de zogenaamde hell ships – helleschepen - en daarna opeengepakt in veewagons op weg naar de jungle in Thailand. 
Daar werd hij toegewezen aan Groep VI van de spoorlijn.
De ontberingen die Driecus meemaakte hebben voor mij een bijzondere betekenis. Driecus was namelijk mijn overgrootvader. Opa Kroeders, waar met veel respect over gesproken werd en nog steeds wordt in mijn familie.   

Het werkgebied van Groep VI lag in de jungle rond plaatsen als Rin Tin, Hindat, Brankasi en Bangan. 
Namen die voor velen misschien onbekend klinken. 
Maar voor hen die daar werkten staan ze voor ontbering en lijden. 
En voor velen van u die hier vandaag aanwezig zijn, dragen die namen juist diepe betekenis, omdat ze verbonden zijn met de verhalen van uw vaders, grootvaders en overgrootvaders.
Ook voor mijn overgrootvader waren dit niet slechts namen op een kaart, maar herinneringen aan dwangarbeid en lijden.
Driecus hakte er bomen, droeg houten bielzen, legde bruggen, en werkte met blote handen aan een spoorlijn die gebouwd werd met mensenlevens. 
De werkdagen waren eindeloos.
Het voedsel schaars. 
Medicijnen waren er niet of werden onthouden. 
Malaria, dysenterie en tropenzweren waren aan de orde van de dag.
Na voltooiing van de spoorlijn in oktober 1943 werd Groep VI opgeheven. 
Driecus werd overgeplaatst naar Branch I. 
En op de lijst met bevrijd marinepersoneel van het toenmalige Ministerie van Marine vinden we later de aantekening Rangoon. 
Wat dat betekent, weten we tot op de dag van vandaag niet. 
Misschien zat Driecus daar aan het einde van de oorlog, misschien kwam hij er kort daarna terecht. Het is een detail dat symbool staat voor de vele hiaten die er nog altijd zijn in de geschiedenissen van duizenden dwangarbeiders.
Wat we wél weten, is dat mijn overgrootvader het overleefde. 
En dat hij schreef. 
Brieven aan zijn zussen, waarin wanhoop en hoop naast elkaar staan.
Zo schreef hij vlak na de bevrijding aan zijn zus Luus:
Ik ben op het ogenblik weer aan het bijkomen, de laatste 2 maanden alweer 5 kilogram en weeg ik nu 64 kilo, vroeger 84. Op 23 november is Marie jarig, maar of ik haar nog kan schrijven weet ik niet, want op het ogenblik weet ik niet waar ik mijn gezin zoeken moet. Maar wij zullen het beste maar hopen en op God vertrouwen.
En aan zijn zus Sjaan schreef hij:
Ik ben gedurende zes maanden helemaal lam geweest wegens ondervoeding. Maar nu ben ik er gelukkig weer bovenop. Er zal nog heel wat bij moeten komen wil ik er weer zo goed uitzien als vroeger. Ik ben 26 kilo afgevallen.
Het waren woorden uit een lichaam dat zwaar gehavend was, maar uit een geest die niet brak.
Na de oorlog vond hij zijn vrouw Marie terug, die zelf 2,5 jaar met de kinderen, mijn oma en oud-tante, in een vrouwenkamp had gezeten. 
Al die tijd wist Driecus niet waar zij waren, of ze nog in leven waren. 
Misschien is dat nog wel het zwaarste geweest. Naast al het lichamelijk lijden niet weten hoe jouw vrouw en kinderen eraan toe zijn. Of ze uberhaupt nog in leven zijn.
Dankzij bemiddeling van het Rode Kruis vonden ze elkaar weer. 
Ze bleven samen. 
En gaven hun verhalen door. 
Niet als aanklacht, maar als getuigenis van moed, kracht en liefde.
Ik heb Driecus nooit ontmoet; hij was al overleden voordat ik werd geboren. Maar zijn verhaal gaf hij door aan zijn dochter – mijn oma – en zij gaf het door aan zijn zoon – mijn vader. 
En ik geef het weer door aan mijn kinderen.
 
Vandaag eren wij ook een ander verhaal. 
Dat van iemand die nog wél onder ons is: Ed van de Logt.
Ed werd geboren op 19 april 1924. 
Hij is vandaag 101 jaar oud. 
En hij is, voor zover wij weten, de laatste nog levende Nederlandse dwangarbeider van de Birma–Siamspoorlijn.

Hij was pas 17 toen hij door de Japanners krijgsgevangen werd gemaakt.
Kaalgeknipt, in een vrachtwagen afgevoerd, op transport gezet naar Singapore. 
Van daaruit naar Birma.
Daar werkte hij 3,5 jaar aan de spoorlijn. 
Elke dag opnieuw moest hij 2 kubieke meter zand verplaatsen, met niets anders dan een spade en een schep. 
Het zand ging in jute zakken, vervolgens op een brancard en dan naar boven het talud op.
Zelfs toen hij malaria kreeg, moest hij doorgaan totdat hij erbij neerviel.
Hoe hij het volhield? Hierover zegt Ed:
Ik weet het niet. Gewoon doorgaan. Ik was nog jong en sterk. Iedereen wilde graag met Ed in de ploeg.
Zijn uniform versleet tot niets meer dan een lendendoek. 
Stokslagen waren nooit ver weg. 

Na de bevrijding meldde Ed zich vrijwillig om andere dwangarbeiders terug te brengen, in goederenwagons, naar Rangoon. 
Op die manier kon hij  de spoorweg zien waar ze al die jaren aan hadden moeten werken.
Toen Ed terugkeerde naar Nederland, wachtte hem geen warm onthaal. 
Integendeel. 
Er was weinig belangstelling voor zijn verhaal. 
Hij werd zelfs op straat uitgescholden met “pinda, pinda”. 
Een pijnlijk bewijs van hoe moeilijk het was om na zoveel ontberingen weer een plek te vinden.
Ed is nu 101. 
En zijn stem is van onschatbare waarde. 
Want hij is de laatste die nog zelf kan getuigen.
Zijn verhaal leeft niet alleen in woorden, maar ook in beelden. 
Hier, in de fototentoonstelling Oud Zeer, zien we hem samen met zijn dochter Jolanda. 
Vanaf dit katheder kijk ik daar nu op uit. 
Het is een indringende herinnering dat de geschiedenis die wij vandaag herdenken, ook nú nog nabij is.
In families, in generaties, in beelden die blijven spreken.
Meneer van der Logt, dank u wel dat u hier bij bent.

Dames en heren,
De verhalen van Driecus. Van Ed. Van duizenden anderen.
Ze laten ons zien hoe diep de ontmenselijking ging.
In de rimboe van Birma en Siam, en in de jungle van Sumatra, telde een mensenleven niet. 
De Japanners wilden dat de spoorweg er binnen vijftien maanden lag. 
Waar ingenieurs vooraf 5 jaar voor hadden uitgetrokken, moest in recordtempo worden voltooid. 
En dus werd het werktempo opgedreven tot het uiterste. 
Onder zweepslagen en schreeuwen, in de moessonregen en de tropische hitte, hakten zij rotsen weg, verplaatsten miljoenen kubieke meters aarde, bouwden honderden bruggen. 
Met blote handen, uitgeputte lichamen en verhongerde lijven.
De Birma–Siamspoorlijn werd 415 kilometer lang.
De prijs: bijna 100.000 doden. 
Onder wie 3.336 Nederlanders.
Vandaag herdenken wij hen. 
Samen met de 519 slachtoffers die hun leven lieten bij het werk aan de Pakan-Baroespoorlijn.
De meesten van hen stierven na een lang, ellendig lijden.
Door uitputting, ondraaglijk zware arbeid, ziekte en ondervoeding.

Beroofd van hun vrijheid.
Vernederd.
In uitzichtloosheid en eenzaamheid.
Ver van hun dierbaren.
En daarom zeggen wij hier, vandaag:
Dit mogen wij nooit vergeten.
Want vrijheid vraagt om continue inzet. 
Zij vraagt om waakzaamheid, om verantwoordelijkheid, om de moed om in te grijpen wanneer onrecht zich aandient.
En dit geldt niet alleen voor toen. 
Ook vandaag worden mensen vervolgd, uitgebuit en tot dwangarbeid gedwongen. 
Ook vandaag strijden mensen tegen onderdrukking en agressie.
De herinnering aan de beproevigen van mensen als Driecus en Ed, aan de slachtoffers van de Birma–Siamspoorlijn en de Pakan-Baroespoorlijn, het verplicht ons niet weg te kijken. 
Het vraagt ons om moedig en krachtig te zijn, om op te staan voor waardigheid en menselijkheid.
Hier in Nederland, en op andere plekken in de wereld. 
Dat is de opdracht die hun nalatenschap ons geeft.
Dat is waarom wij blijven herdenken.
En dat is waarom wij nooit mogen vergeten.

Dank u wel.