Nieuwsbrief Jaarverslaggeving Onderwijs - terugblik

Met deze editie van de nieuwsbrief Jaarverslaggeving Onderwijs blikken we terug op de Webinars Verantwoordingsronde die in oktober en november 2020 zijn uitgezonden. Vanuit theater De Regentes in Den Haag en ondersteund door het productieteam Valo Media zijn we er goed in geslaagd informatie te delen én om via de chat met de deelnemers in gesprek te gaan.

Hoewel onze voorkeur zeker uitgaat naar het verzorgen van de bijeenkomsten in het land kunnen we terugkijken op een geslaagde Verantwoordingsronde, mede door uw grote belangstelling.   

Indien u de Webinars van de Verantwoordingsronde 2020 nogmaals wilt bekijken, hieronder vindt u de replay links:

Webinar 29 oktober: Algemene Ontwikkelingen Verslaggeving & Verwerking Groot Onderhoud

Webinar 19 november: Reserves & Financiële Positie van Onderwijsinstellingen

Webinar 25 november: Vereenvoudiging Bekostiging PO/VO

De livestream bood de mogelijkheid tot interactie tussen de presentatoren en deelnemers via de chat. In deze chat zijn vragen gesteld die voor een deel live beantwoord zijn, maar voor een deel ook niet. Zoals toegezegd komen we hier met deze nieuwbrief op terug, samen met een toelichting op de voorziening groot onderhoud.

Heeft u vragen die hieronder niet (volledig) aan de orde zijn gekomen? Bent u geïnteresseerd in het ontvangen van de presentaties die tijdens de Webinars zijn getoond? Heeft u tips voor het vervolg van de Verantwoordingsronde? Of heeft u andere op- of aanmerkingen? Dan kunt u ons bereiken via het e-mailadres dienstpostbus.verantwoordingsronde@minocw.nl

Voorziening Groot Onderhoud

Op 22 januari is de Financiële Staat van het Onderwijs 2019 en het rapport Verslaglegging Groot Onderhoud Schoolgebouwen, samen met de beleidsreactie van de ministers van OCW aan de Tweede Kamer verstuurd. Via deze link treft u beide rapporten aan, alsmede de beleidsreactie van de ministers (onder de ‘download’ button).

Wat betreft het groot onderhoud nemen de ministers het advies van de werkgroep over om een aantal afspraken te maken met de PO- en VO-raad. In ieder geval geven de ministers de schoolbesturen – in lijn met het advies - twee jaar extra de tijd om over te stappen op de RJ- methodiek. De regeling Jaarverslaggeving Onderwijs zal daar nog op worden aangepast. Voor een opsomming van alle adviezen van de werkgroep verwijzen we kortheidshalve naar pagina 23 en 24 van het rapport Verslaglegging Groot Onderhoud Schoolgebouwen.

Beantwoording openstaande vragen van het Webinar Algemene Ontwikkelingen Jaarverslaggeving Onderwijs & Preview Voorziening Groot Onderhoud

Vraag:

Wat zijn de gevolgen van de bijgestelde aanwending van de prestatieboxmiddelen (21-22)?

Antwoord:

Voor PO geldt dat vanaf het schooljaar 2021 – 2022 voor thema’s uit het bestuursakkoord, waar de afgelopen jaren voldoende voortgang op is geboekt, middelen worden toegevoegd aan de lumpsum. Dit geldt voor het PO bijvoorbeeld voor thema’s als inzet van digitale leermiddelen,  wetenschap & techniek, onderzoekend leren en toptalenten. Het gaat om ruim € 160 miljoen.

De middelen voor cultuureducatie, € 16,37 per leerling en in totaal € 23,5 miljoen, worden blijvend aan scholen beschikbaar gesteld om kunst, cultuur en erfgoed onderdeel te maken van het lesprogramma, binnen en buiten de school.

Ten aanzien van de begeleiding van startende leraren, schoolleiders en de algehele professionalsering worden beschikbare middelen vanuit de prestatiebox gealloceerd op schoolniveau. Over de besteding van deze middelen moet gemeenschappelijke besluitvorming plaatsvinden met de personeelsgeleding van de MR. In totaal wordt hiervoor € 138 miljoen beschikbaar gesteld.

In 2023 treedt een wettelijke deugdelijkseis voor PO scholen in werking. Het gaat om de realisatie van twee lesuren bewegingsonderwijs voor alle leerlingen. Het is nodig dat scholen zich hier meer voor gaan inspannen. Vanuit de prestatiebox wordt daarom € 8 miljoen aangewend om te bevorderen dat scholen tijdig aan deze deugdelijkheidseis gaan voldoen.

De nieuwe invulling geldt tot en met schooljaar 2022/2023.

Ook in het VO worden, voor thema’s uit het sectorakkoord waarop voldoende voortgang is geboekt, middelen toegevoegd aan de lumpsum. Dit betreft € 218 miljoen. Hiermee kunnen scholen blijvend werken aan bijvoorbeeld uitdagend onderwijs voor leerlingen en de toename van het aantal opleidingsscholen en bevoegde docenten.

Voor het verminderen van het aantal zittenblijvers blijft de € 9 miljoen voor de huidige subsidieregeling (lente- en zomerscholen) de komende twee jaar beschikbaar.

Om meer voortgang te realiseren ten aanzien van de ambities rondom strategisch personeelsbeleid en begeleiding van startende leraren en schoolleiders wordt € 88 miljoen uit de prestatiebox beschikbaar gesteld aan schoolbesturen. Deze middelen zijn geoormerkt voor dit doel. Over de besteding van deze middelen moet gemeenschappelijke besluitvorming plaatsvinden met de personeelsgeleding van de MR.

De komende twee jaar wordt jaarlijks € 20 miljoen van de prestatiebox beschikbaar gesteld aan schoolbesturen om doelgericht in te zetten op thuiszitters. Deze inzet moet worden afgestemd in de MR.

De nieuwe invulling geldt tot en met kalenderjaar 2022.

Vraag:

Wat zijn de gevolgen van gewijzigd beleid voorziening groot onderhoud 2023?

Antwoord:

Het groot onderhoud mag nu al niet rechtstreeks ten laste van de exploitatie worden gebracht. Er kan worden gekozen voor het activeren van het groot onderhoud en vervolgens jaarlijks afschrijven of voor het opbouwen van een voorziening. Het activeren en het opbouwen van een voorziening vereisen allebei een benadering per onderhoudscomponent, per school. Het verschil is dat bij activeren de kosten ten laste van de nog komende jaren worden gebracht, terwijl bij het opbouwen van een voorziening die kosten zijn gespreid over de jaren voorafgaand aan het groot onderhoud.

De dotatie aan de voorziening groot onderhoud wordt bepaald aan de hand van het meerjarig onderhoudsplan. De voorziening wordt dan opgebouwd door per onderhoudscomponent de toekomstige kosten en het tijdstip van het onderhoud te schatten. Vervolgens wordt per jaar een bedrag toegevoegd aan de voorziening. Deze methodiek, waarbij de opbouw van de voorziening wordt bepaald per onderhoudsklus per pand, wordt voor het eerst van kracht over het boekjaar van 2023.

Beantwoording openstaande vragen van het Webinar Reserves & Financiële Positie Onderwijsinstellingen 2019

In algemene zin willen we benoemen dat de signaleringswaarde normatief publiek eigen vermogen gaat om het in beeld brengen van mogelijk bovenmatig eigen vermogen en is bedoeld als startpunt voor het gesprek. Het uitgangspunt is dat het geld ten goede komt van (het verbeteren van) de kwaliteit van het onderwijs.

Zoals in de presentatie werd getoond is het mogelijk bovenmatig eigen vermogen vooral te vinden bij de sector po en, in mindere mate, bij het vo. Aangezien bijna 90% van de samenwerkingsverbanden boven de signaleringswaarde uitkomen, wordt geacht dat hier meer generieke maatregelen voor nodig zullen zijn.

Vraag:

Hoe wordt wel of geen rekening gehouden met geld dat bijgeboekt is aan het einde van 2019, maar pas wordt uitgegeven in 2020?

Antwoord:

In de brief over de financiële positie onderwijsinstellingen 2019 en tevens de beleidsreactie bij de Financiële Staat van het Onderwijs 2019 van de inspectie is benadrukt dat einde 2019 convenantsgeld is bijgeboekt wat in 2020 besteed zal gaan worden en dat dit in de verslaggeving van het boekjaar 2020 verantwoord wordt.

Vraag:

Welk percentage reserves t.o.v. inkomsten is reëel?

Antwoord:

Daar kun je niet zomaar een algemeen antwoord op geven. De reserves dienen namelijk voor een deel ter financiering van de materiële vaste activa. Daarom kun je ze niet zomaar verbinden met de inkomsten, aangezien die materiële vaste activa flink kunnen verschillen. Als je kijkt naar dat gedeelte wat boven die financiering uitkomt, hanteren we 5% van de inkomsten voor instellingen die meer dan € 12 miljoen hebben. Dit percentage loopt geleidelijk op naar 10% bij kleinere instellingen tot € 3 miljoen. Daaronder hanteren we een vaste buffer van € 3 ton.

Het is in het algemeen aan te bevelen de rekenhulp op de website van de inspectie te gebruiken om te zien hoe de eigen instelling uit de calculatie komt. Hieronder de link:

Vraag:

Hoe vergelijkbaar zijn de onderwijsinstellingen? De verwerkingswijze van onderhoudslasten en verschillende systemen heeft impact op het vermogen, maar ook op de systematiek van verwerken van bekostiging (eenmalige uitkering in het po in 2019)?

Antwoord:

Er zitten veel verschillen tussen onderwijsinstellingen. Dat is ook de reden geweest om niet te streven naar een soort uniform kengetal, maar naar een individuele indicatiewaarde per instelling. De methode die we toepassen leidt daartoe. Dan nog levert de methode een indicatie op van mogelijk bovenmatig vermogen. In de praktijk zal dan nog individueel gekeken moeten worden of dat feitelijk zo is en of er sprake is van tijdelijke afwijkingen. In het voorbeeld in de vraag zou er sprake zijn van een tijdelijke overschrijding van de indicatiewaarde. In dat geval zou een instelling vrij eenvoudig moeten kunnen laten zien hoe dat op afzienbare termijn weer verdwijnt. In principe hanteren we maatwerk.

Vraag:

Hoe gaat de Inspectie om met negatieve resultaten?

Antwoord:

De inspectie heeft geen enkel probleem met negatieve resultaten. Sommigen denken inderdaad dat de inspectie daarna direct met rokende banden voor de deur staan, maar dat is een mythe. Het op langere termijn nastreven van een rentabiliteit van nul (het zijn immers non-profit organisaties) moet automatisch leiden tot een deel van de tijd positieve en een ander deel negatieve resultaten. Als instellingen negatieve resultaten laten zien (en met name als die een bepaalde omvang overschrijden) kijken wij allereerst naar andere indicatoren en verder naar de tekst van het bestuursverslag. Als er weinig reden is aan te nemen dat de instelling door de negatieve resultaten gaat omvallen, helemaal als de instelling laat weten negatieve resultaten bewust te boeken met een bepaald doel, gebeurt er niets.

Beantwoording vragen van het Webinar Vereenvoudiging Bekostiging VO

Vraag:

Wanneer komen de actuele bekostigingsbedragen beschikbaar waarmee mijn school de (meerjaren)begroting vanaf 2022 kan maken?

Antwoord:

In de loop van het voorjaar van 2021. Momenteel wordt hard gewerkt aan het actualiseren van de online informatietool. De huidige informatietool kan nog worden geraadpleegd, maar voor met name de regeling voor geïsoleerde scholen kan de informatie niet helemaal correct meer zijn. Ten tijde van de publicatie van de informatietool was de regeling nog niet uitontwikkeld. Inmiddels is de meeste recente versie van de regeling naar de Tweede Kamer gestuurd.

Na de actualisatie dit voorjaar geven we inzicht in de hoogte van de parameters op basis van de meest recente definitieve bekostigingsgegevens. Dan is ook inzichtelijk welke scholen op basis van deze gegevens in aanmerking komen voor de meest recente regeling voor geïsoleerde scholen en de toeslag voor vestigingen met een breed onderwijsaanbod. De geactualiseerde informatietool geeft dan handvaten aan scholen om de meerjarenbegroting te maken.

Bij de voorjaarsnotabesluitvorming 2021 wordt bekend hoe hoog de loon- en prijsbijstelling over het lopende jaar is. Daarna (naar verwachting tegen de zomer van 2021) publiceren we de voorlopige bekostigingsbedragen voor het jaar 2022.

Vraag:

Als je onderscheid tussen personeel en materieel wegneemt, hoe bereken je dan de loonruimte voor een jaar?

Antwoord:

Bij het doorberekenen van de kabinetsbijdrage voor loon- en prijsontwikkeling in de bekostigingsbedragen hanteren we een verhouding van 85 procent loongevoeligheid en 15 procent prijsgevoeligheid.

Vraag:

Geldt de toeslag voor brede vestigingen ook als het BRIN verdeeld is over twee locaties?

Antwoord:

Dat ligt er aan hoe de vestigingenstructuur van de BRIN is. Als er sprake is van een BRIN met meerdere vestigingen en het aanbod is over twee vestigingen verdeeld (bijvoorbeeld vmbo op één vestiging en havo/vwo op de andere vestiging, dan geldt de toeslag niet. De toeslag is bestemd voor vestigingen waarop leerlingen op alle niveaus (vmbo basis/kader tot en met vwo) in alle leerjaren onderwijs kunnen volgen.

Vraag:

Waar kan ik terecht als ik vragen heb over de vereenvoudiging van de bekostiging in het vo die nog niet zijn beantwoord?

Antwoord:

Voor meer informatie over de vereenvoudiging van de bekostiging in het vo kunt u hier terecht.. Als u specifieke vragen hebt kunt u die mailen naar vereenvoudiging_bekostiging_vo@minocw.nl