De ROB-lezing 2023 door minister Robbert Dijkgraaf

Minister Dijkgraaf (OCW) verzorgde op woensdag 13 september 2023 de ROB-lezing in de Glazen Zaal in Den Haag. 

[het gesproken woord geldt]

Goedemiddag allemaal,

Wat een eer om hier vandaag te zijn. Deze Glazen Zaal is een gewilde trouwlocatie en ook vandaag staat er een relatie centraal, namelijk die tussen wetenschap en overheidsbeleid. 2 werelden die elkaar nodig hebben, maar elkaar niet altijd even goed begrijpen. Terwijl wetenschap en beleid steeds inniger met elkaar verstrengeld raken. Bijna alle grote complexe beleidsthema’s vragen om de meest recente inzichten en de kritische blik vanuit de volle breedte van de wetenschap.

Maar er worden nog vele kansen gemist. Onderzoekers worden te vroeg of te laat of helemaal niet bij beleid betrokken. Lang niet alle relevante expertise wordt aangewend. En adviezen worden niet altijd ter harte genomen. Omgekeerd hebben wetenschappers vaak geen goed idee van hoe en wanneer hun inbreng het meest van waarde kan zijn, of hoe de processen binnen overheid en politiek verlopen. En daarbij lijken we bij ieder vraagstuk het wiel opnieuw uit te vinden door steeds andere organisatievormen te bedenken.

Ik wil graag met u bekijken hoe we op een duurzame wijze deze twee werelden nader tot elkaar kunnen brengen. Hoe we steviger fundamenten kunnen leggen onder de hoge brug tussen wetenschap en overheidsbeleid. Hoe we de huidige langeafstandsrelatie kunnen omzetten in een samenlevingsvorm waarin beide partners elkaar vaker zien en beter leren begrijpen.

Ik geloof namelijk dat dat kan. Ik heb met eigen ogen van dichtbij kunnen zien wat de wetenschap en de overheid vermogen. Ik ben onder de indruk van de toewijding, professionaliteit en flexibiliteit van zowel onze onderzoekers als onze beleidsmakers. Dat stemt mij optimistisch. Dat optimisme neemt nog verder toe als ik rondkijk in deze zaal, waar ik afgevaardigden van beide werelden zie. Wetenschappers en beleidsmakers die zij-aan-zij zitten. Het is bijna symbolisch voor hoe we vandaag beide werelden naar elkaar toe willen bewegen.

Laten we vooropstellen dat het onmogelijk is de impact van wetenschap en technologie op alle aspecten van ons leven te overschatten. Zo is de gemiddelde levensverwachting de afgelopen 2 eeuwen ruimschoots verdubbeld door de moderne biomedische wetenschap, maar ook door stille ontwikkelingen als waterzuivering en kennis van hygiëne. De lijst met voorheen fatale ziekten die we nu relatief gemakkelijk kunnen bestrijden, groeit nog steeds. En door technologische ontwikkelingen is de manier waarop we met elkaar communiceren en kennis delen ingrijpend veranderd. Denk daarbij aan de telegraaf, de telefoon en later de computer en het internet.

Maar het succes van al dat onderzoek brengt ook een extra complexiteit. Want hoe geavanceerder de technologie wordt, des te lastiger wordt zij te doorgronden. Zo heeft natuurkundige en Nobelprijswinnaar Eugene Wigner eens gezegd: ‘Het is fijn om te weten dat de computer het probleem begrijpt, maar ik zou het ook graag willen begrijpen.’ Ik vraag me af hoe Wigner zich zou hebben gevoeld in 2023, een tijd waarin AI zo ver is gevorderd dat de computer het zelf soms niet meer begrijpt.

De wetenschap staat zo dicht bij ons dat zij haast een vanzelfsprekendheid wordt. Neem als voorbeeld de smartphone. In dit geavanceerde apparaat zit je gehele huishouden, sociale leven en werk, maar toch hebben de meesten van ons geen idee hoe al die miljarden minuscule transistoren werken. Hetzelfde geldt voor de complexe moleculaire processen die verborgen liggen in de werking van de allerlaatste medicijnen en vaccins.

Technologische ontwikkelingen blijven elkaar in razendsnel tempo opvolgen. Voorlopig staat de technologische sneltrein niet stil. Sterker nog: zij blijft versnellen. Kennis is de enige grondstof die groeit in het gebruik.

Onze huidige manier van leven produceert een oceaan aan data, de ideale habitat voor algoritmes, AI en het Internet of Things. In een zichzelf versterkende spiraal blijven we technologie uitvinden die alsmaar krachtiger wordt en telkens weer nieuwe toepassingen vindt. Wetenschappelijk onderzoek legt complexere verbanden, introduceert abstractere begrippen, vindt preciezere details, onthult werelden die we niet eerder hebben gezien en vaak slechts met moeite kunnen bevatten.

In deze wolk van complexiteit verdwijnt de wetenschap gemakkelijk uit zicht voor de burger. Zij dreigt een ‘black box’ te worden die niemand meer kan openen. Die dicht bij ons allen staat, maar voor velen ook ver weg voelt. De afstand tussen wetenschap en samenleving wordt daarmee zowel groter als kleiner.

Hoe gaan we om met een verschijnsel dat enerzijds ver weg is — achter de gesloten deuren van laboratoria en de betaalmuren van wetenschappelijke tijdschriften — en anderzijds zich in de haarvaten van de samenleving heeft genesteld, letterlijk in onze binnenzak en in onze bloedstroom. Wetenschap en technologie scheppen zo een wereld die tegelijkertijd ongrijpbaar en allesbepalend is.

Als we deze lijn doortrekken, roept dit gemakkelijk een dystopisch wereldbeeld op. Een almachtige technologie die, geatomiseerd en onzichtbaar, alle aspecten van ons leven beheerst, maar die bijna niemand meer begrijpt.

De laatste ontwikkelingen in artificial intelligence stemmen wat dat betreft niet vrolijk. Niet alleen wordt dit onderzoek nu grotendeels gedaan in de afgesloten onderzoekscentra van de grote techbedrijven, maar de technologie zelf is ook een ‘black box’ geworden.

Wat geldt voor de samenleving als geheel, geldt evenzeer voor politiek en beleid. Ook in dat domein zien we een snelgroeiende invloed van de wetenschap. Er is vrijwel geen enkele maatschappelijke beleidskwestie waar de wetenschap geen rol in speelt, en vaak is dat een beslissende. We praten in de Trêveszaal evenzeer over mensen als over moleculen, debatteren over miljarden euro’s en megatonnen CO2. Daarvoor hoeft u alleen maar naar de portefeuilles van het huidige kabinet te kijken. Ik grap weleens dat we nu ministers hebben met elk een eigen scheikundig element. Een minister voor stikstof en een minister voor koolstof, oftewel klimaat. Met de portefeuille onderwijs en onderzoek ben ik dan misschien wel de minister voor zuurstof.

Of het nou gaat om klimaat, milieu, wonen, werk, zorg of gelijke kansen — bij elke uitdaging die voor ons ligt, wil je kunnen bouwen op het laatste onderzoek, de slimste analyses, de nieuwste inzichten. Dat lijkt mij een vanzelfsprekendheid.

Net zo vanzelfsprekend is het dat we alle wetenschappelijke specialismes daarbij moeten aanwenden. We hebben alle denkkracht nodig om de maatschappelijke problemen van deze tijd op te lossen. Alleen is het zeker niet zo dat de disciplines van de wetenschap zich een-op-een vertalen naar de grote vraagstukken. Neem bijvoorbeeld de stikstofkwestie, die scheikunde en biologie met recht, planologie en gedragswetenschappen verbindt. Of de coronapandemie waar ook de inzichten van de communicatiewetenschap, de psychologie of de fysica van aerosols relevant bleken te zijn.

Deze disciplinaire verkaveling van de wetenschap heeft zijn tegenhanger in het overheidsbeleid, dat zijn eigen lappendeken kent. In mijn vorige bestaan zei ik graag: ‘De wereld heeft problemen, de universiteit heeft faculteiten.’ En daar kan ik nu aan toevoegen: ‘De regering heeft ministeries.’ Want het is net zo belangrijk dat we in ons beleid en bestuur multidisciplinair denken, de beleidsdomeinen en departementen onderling verbinden, met oog voor het totaalplaatje.

Maar laat ik ook eerlijk zijn. Wetenschap en politiek verschillen ook op een aantal essentiële punten. Zij hebben ieder hun eigen werkelijkheid. Laat ik beginnen deze verschillen even maximaal contrast te geven om de discussie op scherp te stellen.

Ten 1e is de wetenschap altijd win-win. Uiteindelijk wint iedereen bij meer begrip. Zelfs negatieve resultaten zijn uiteindelijk positief. In de wetenschap is slecht nieuws ook goed nieuws. Als onderzoek laat zien dat bepaalde ideeën verkeerd zijn, weerhoudt ons dat ervan een verkeerde afslag te nemen. Uiteindelijk is de confrontatie met de werkelijkheid de ultieme arbiter voor succes.

Politiek is echter een zero-sum game. Een zetel winst van de ene partij, betekent onherroepelijk dat een andere partij er een verliest. Slecht nieuws is gewoon slecht nieuws. In een bekende cartoon bekijken klimaatwetenschappers de grafieken van stijgende temperaturen, terwijl politici de opiniepeilingen bestuderen. De ultieme politieke arbiter voor succes is de volgende verkiezing.

Ook binnen overheidsbeleid moeten moeilijke keuzes worden gemaakt die bijna nooit win-win zijn. Het is altijd een afweging tussen tegengestelde belangen en doelen. De meeste vraagstukken zijn overgedetermineerd. Het aantal doeleisen is dus groter dan het aantal variabelen. Het verbeteren van één doel leidt dan automatisch tot het verslechteren van een ander. Daarvoor is er een rijk scala aan politieke metaforen: een waterbed, of een tapijt dat te groot is voor de kamer en altijd in een hoek opbolt.

Verder is niet eenduidig welk aspect een oplossing moet optimaliseren. Daaraan ligt vaak een politieke keuze ten grondslag. Is het de keuzevrijheid van de student of de aansluiting op de arbeidsmarkt? De vermindering van broeikasgassen of de economische groei? En voor ieder kabinet is er altijd een som die op nul moet eindigen: namelijk de rijksbegroting.

Ten tweede, zijn de probleemstelling, denkwijze en oplossing van de wetenschap vaak gericht op de lange termijn. Weinig onderzoeksvragen laten zich adresseren in de politieke 24-uurs nieuwscyclus. Het duurt tientallen jaren om een grote onderzoeksfaciliteit te ontwerpen en te bouwen. Of om de effecten van stikstof of klimaatverandering te begrijpen en te keren. In de politiek is het moeilijk om verder dan een paar jaar vooruit te kijken. En dan kan het einde toch nog sneller komen dan verwacht.

Ten derde, waar de wetenschap een beroep op de ratio doet, maakt politiek vaak gebruik van de emotie. Het was de droom van de wiskundige Gottfried Leibniz dat in de toekomst alle debatten en conflicten zouden worden bepaald door berekeningen. In 1685 schreef hij: ‘De enige manier om onze redeneringen recht te zetten is door ze net zo tastbaar te maken als die van de wiskundigen, zodat we onze fouten in 1 oogopslag kunnen ontdekken, en als er meningsverschillen tussen personen zijn, kunnen we eenvoudigweg zeggen: laten we het berekenen — calculemus — om te zien wie gelijk heeft.’ Ik zie in de huidige Tweede Kamer nog niet zo snel iemand calculemus roepen, anders dan bij de hoofdelijke stemming. Omgekeerd realiseren wetenschappers niet altijd dat emotie een effectief instrument is om mensen te overtuigen en mee te nemen in oplossingen.

Ten vierde, is de wetenschap gebaat met precisie. Hoe meer details, hoe beter. De fysica is er trots op dat sommige eigenschappen van deeltjes tot op de 12e decimaal berekend kunnen worden. De zucht naar zoveel mogelijk nuance staat op gespannen voet met de wens in de politiek zo inclusief mogelijk te zijn, juist een overkoepelend verhaal te kunnen vertellen. Sterker nog, complexiteit wordt soms gebruikt als een argument tegen kennis. Denk aan de eerste discussies over de schadelijkheid van tabak of van broeikasgassen, waar tegenkrachten bleven vragen om meer onderzoek omdat het zo’n complexe materie was — dit onder het motto `twijfel is ons wapen’.

Ten slotte probeert de wetenschap universeel te zijn. Soms letterlijk, met de ambitie de verste uithoeken van ons universum te willen begrijpen. Dichter bij huis hebben bijna alle grote vraagstukken een mondiaal karakter, van klimaat tot pandemie. Ze trekken zich niets aan van landsgrenzen. Politiek en beleid zijn daarentegen in de regel nationaal of regionaal. Hoewel er gelukkig steeds meer aandacht is voor de Europese en internationale dimensie.

Natuurlijk zijn de verschillen niet zo zwart-wit als ik ze hier schets. Aan beide kanten zijn er grijstinten. Zo hebben de toepassingen van de wetenschap altijd hun schaduwzijde. De relatie tussen wetenschap en beleid doet me denken aan het complementariteitsprincipe van Niels Bohr in de quantumfysica, waar een elektron tegelijk als een deeltje en een golf beschouwd kan worden, maar nooit beide tegelijk. Ieder perspectief heeft zijn eigen sterktes en zwaktes. Een van Bohrs favoriete complementaire paren was trouwens waarheid en helderheid.

Op dezelfde manier kunnen we wetenschap en beleid als complementaire raamwerken beschouwen. Twee perspectieven op onze samenleving, ieder met hun eigen interne logica, werkwijze en expertise.

Beste mensen,

Dat brengt ons bij het thema van vandaag, namelijk ‘Wie luistert naar de wetenschap?’ Het is belangrijk dat de overheid de stem van de wetenschap luid laat doorklinken in het beleid. We hebben gezien dat er goede redenen zijn hier dieper over na te denken. Bovenaan staat de snelgroeiende impact van wetenschap en technologie op de overkoepelende maatschappelijke vraagstukken. En de bijdragen aan de oplossingen die onderzoek en kennis kunnen bieden. Ik zou daaraan de ingrijpende recente ervaring van de coronapandemie willen toevoegen — een natuurlijk experiment waar niemand om gevraagd heeft, maar dat waardevolle inzichten heeft gebracht over de rol van wetenschap in beleid waar we ons toekomstig voordeel mee kunnen doen. Dat verdient echt een brede en diepgaande vergelijkende studie.

Ik zou graag met u willen inzoomen op de brug tussen wetenschap en beleid. Op een brug is sprake van tweerichtingsverkeer. Hier passen twee vragen bij. Ten eerste: hoe bewegen wij deze ogenschijnlijk zeer diverse werelden dichter naar elkaar toe, zodat de stem van de wetenschap beter doorklinkt in het overheidsbeleid? En ten tweede, hoe krijgt de wetenschap een beter kijkje in de beleidskeuken, waar de lastige afwegingen worden gemaakt?  

Het zijn vragen die ook centraal staan in de essaybundel ‘Wetenschap en overheidsbeleid: een spanningsvolle relatie’ van de Raad voor het Openbaar Bestuur. In het werk laten diverse specialisten hun licht schijnen op de wetenschap, de politiek en het snijvlak daartussenin.

Ik wil daar vandaag graag een bescheiden bijdrage aan toevoegen. Ik vind het essentieel om de brug tussen wetenschap en beleid structureler vorm te geven. Hierbij is dat ene woord, ‘structureler’, voor mij doorslaggevend. En ik zal u later vertellen waarom.

Als ik denk aan de relatie tussen wetenschap en beleid, dan zou ik graag de bruggenmetafoor verder willen doortrekken. Aan beide kanten van die brug staat een bruggenhoofd: de ene zijde representeert het aangrijpingspunt binnen de wetenschap, de andere zijde die van beleid.

Velen van u in deze zaal horen bij een van deze twee bruggenhoofden, namelijk de georganiseerde kant van de wetenschap. Dit metselwerk bestaat uit een rijk geheel aan wetenschappelijke instellingen, adviesorganen en planbureaus. Daarin bevinden zich de wetenschappers die hun blik op de overkant richten. Zij analyseren en meten, maken een synthese uit de omvangrijke wetenschappelijke literatuur, verzamelen informatie over mogelijke koersen voorwaarts. Zij stellen, in een ideale wereld, het menu samen van scenario’s waaruit de politiek kan kiezen.

Het andere bruggenhoofd ligt aan de kant van het overheidsbeleid. Ook daarvan zijn er afgevaardigden in deze zaal. Beleidsmakers die ervoor zorgen dat de complexe wetenschappelijke kennis wordt vertaald naar beleidskeuzes.

Hoe kunnen we ervoor zorgen dat het verkeer over de brug nog beter doorstroomt? Dat we als overheid optimaal gebruikmaken van de wetenschappelijke inzichten die steeds relevanter worden?

Daar zijn we als kabinet druk mee bezig. Laat ik enkele recente initiatieven uitlichten, te beginnen met de onlangs door minister Jetten opgerichte Wetenschappelijke Klimaatraad. Deze organisatie bestaat uit wetenschappers die gevraagd en ongevraagd de regering en het parlement adviseren over klimaatbeleid. Zij werken onafhankelijk en interdisciplinair. Vrij om in beeld te brengen wat er op klimaatgebied op ons afstevent, en hoe de wetenschap mogelijke oplossingen kan bieden.

Die vooruitziende blik van wetenschappers is essentieel. Zij bemensen de cockpit van ons bestaan. Kijken naar een radarscherm waarop zwakke signalen uit een verre toekomst verschijnen. En juist die blik moeten we op allerlei vlakken beter benutten in ons beleid. Om te zien wat zich op de horizon begeeft.

Een tweede voorbeeld is de Veiligheidsstrategie voor het Koninkrijk der Nederlanden. Ook om ons land veilig te houden, is de wetenschap onmisbaar. Science for policy gaan we inzetten om kennisinstellingen en wetenschappers meer te betrekken bij noodzakelijke technologische en maatschappelijke innovaties. We laten hen vooruitkijken op dat radarscherm om mogelijke dreigingen in beeld te brengen die op ons afkomen. Daarbij hebben we de wetenschap in al haar facetten nodig: van ingenieurs, tot sociologen en filosofen.

Science for policy zetten we ook in voor andere concrete vraagstukken, zoals de cultuurverandering die het kabinet met hulp van regeringscommissaris Mariëtte Hamer wil bewerkstelligen om seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld aan te pakken. Samen met een netwerk van wetenschappers zoeken wij naar de beste aanpak om deze verandering in onze maatschappij te laten slagen. Hetzelfde geldt voor de bredere aanpak van sociale veiligheid in onderwijs en onderzoek, waar veel relevant onderzoek uit de gedragswetenschappen wordt toegepast.

Een ander veelkoppig vraagstuk is AI. Daarbij volgen de ontwikkelingen zich in een razendsnel tempo op. Samen met collega’s binnen het kabinet kijk ik hoe we de laatste wetenschappelijke inzichten het beste structureel kunnen benutten in het AI-beleid. Zo zijn we aan het bezien of we een rapid response team kunnen oprichten waarbij overheid, wetenschap, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties op een innovatieve en flexibele wijze in gesprek kunnen komen, dit in lijn met de razendsnelle ontwikkelingen op dit terrein.

Dit zijn allemaal lovenswaardige initiatieven. Maar ik denk dat we de lat hoger moeten leggen. Daarvoor moeten we een structurele verbinding tussen wetenschap en beleid aanleggen, onafhankelijk van het specifieke vraagstuk, de specifieke wetenschappelijke discipline of de actualiteit. Zo’n duurzame, universele en toekomstbestendige brug is er in mijn ogen momenteel nog niet, terwijl die hard nodig is.

Bij elke grote gebeurtenis, zoals bijvoorbeeld recent de coronapandemie, is de Nederlandse overheid geneigd om ad-hoc oplossingen in het leven te roepen. Een tijdelijke pontonbrug, die soms semipermanente status krijgt, in de vorm van bijvoorbeeld specifieke commissies of adviesraden. Denk aan het Maatschappelijk Impact Team als welkome aanvulling op het RIVM.

Het is tekenend voor hoe de wetenschap en de overheid zich tot elkaar verhouden en waardoor ze nog steeds niet goed op elkaar aansluiten. Een beetje alsof je vanuit Nederland op vakantie gaat naar een ver land, je telefoon wilt opladen en er dan achter komt dat de stekker niet in het stopcontact past. We hebben langzamerhand een hele tas vol verloopstekkers en transformatoren. Kunnen we dit niet slimmer en duurzamer aanpakken met een universele science for policy- reisstekker?

Daartoe moeten we beide bruggenhoofden onder handen nemen. En, in mijn ogen, met name aan de kant van de overheid. Want wie zit daar precies te wachten op de soms ongemakkelijke boodschap van de wetenschap? Wie is in staat deze eerlijk en kritisch te vertalen naar concreet beleid? Op grote onderwerpen als klimaatverandering heeft de overheid in het verleden ook niet altijd met de gewenste urgentie gehandeld. Hoe kunnen we met grote snelheid door de mist rijden zonder het radarscherm van de wetenschap?

Een bemoedigende stap is dat de aanbevelingen van een kritisch WODC-rapport om wetenschappelijke kennis beter te benutten, is omarmd door mijn collega op Justitie.

Ook in de Tweede Kamer, het hart van democratie, kan de wetenschap als honest broker alle politieke krachten voeden met de meest recente inzichten. De wetenschapstoets en het programma Parlement en Wetenschap dat in samenwerking met onder meer de Universiteiten van Nederland en de KNAW is opgezet, zijn daarvan inspirerende voorbeelden.

Beste mensen,

Er is veel animo om de werelden van wetenschap en beleid dichter naar elkaar toe te bewegen. Dat komt ook door onze mooie uitgangspositie. We lopen in Nederland voorop met een rijk en divers landschap aan kennisinstellingen, adviesorganen en planbureaus. Tegelijkertijd wil ik ook dit moment benutten om buiten onze landsgrenzen te kijken. Soms krijg je het beste idee van de buren.

Zo heeft in het Verenigd Koninkrijk bijna elk departement een chief scientific adviser, die wetenschappelijk advies geeft en de relaties met het onderzoeksveld onderhoudt. Het gaat om topwetenschappers, en het is de normaalste zaak van de wereld dat zij zich tijdelijk verbinden aan een ministerie. De adviseurs van de diverse ministeries zoeken elkaar regelmatig op, geleid door de government chief scientific adviser die de premier en het kabinet adviseert.

Gezamenlijk kijken zij over de muren van hun eigen departementen heen om samen te werken aan maatschappelijke problemen die het hele land raken. Het zijn onafhankelijke wetenschappers die met 1 been in de wetenschap staan, en met het andere been stevig in het ministerie. Ze staan op het bruggenhoofd van het overheidsbeleid, maar met hun gezicht gekeerd naar de kant van de wetenschap.

Ook in de Verenigde Staten is het zeer gebruikelijk dat wetenschappers voor een periode van 2 jaar door hun universiteit of onderzoeksinstituut worden uitgeleend aan een ministerie. Lang genoeg om de wereld van beleid te begrijpen, zeg ik uit eigen ervaring, maar kort genoeg om niet ambtelijk te worden ingekapseld.

Finland investeert eveneens om de directe lijn tussen wetenschappers en beleidsmakers te behouden en te versterken. Rondom actuele maatschappelijke vraagstukken organiseren de Finnen ecosystemen van wetenschappers en beleidsmakers. Daardoor weet men elkaar beter en sneller te vinden. Om dat contact verder te verbeteren, is de Finse Academie van Wetenschap en Letteren een project gestart. Onderzoekers en beleidsmakers zijn aan de slag gegaan met nieuwe en verschillende vormen van interactie. Zoals science sparring, waarin wetenschappers constructieve feedback gaven op een beleidsvoorstel dat in de maak was. Gezamenlijk kwamen ze tot een beter eindresultaat.

Ik weet dat ook onze eigen KNAW succesvol geëxperimenteerd heeft met dergelijke tijdelijke en fluïde samenwerkingsverbanden.

Deze voorbeelden suggereren onmiddellijk twee concrete stappen voorwaarts. Ten eerste, een programma waar gerenommeerde toponderzoekers worden uitgenodigd om tijdelijk het wetenschappelijk bruggenhoofd in het ministerie te versterken en elkaar vaker onderling te spreken. Ik zou daar dan ook het ministerie van Algemene Zaken bij betrekken, zodat ook onze minister-president van het allerbeste wetenschappelijk advies wordt voorzien.

Ten 2e, de formatie van flexibele, informele teams vanuit beleid, wetenschap, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties die in real time advies kunnen geven rond urgente thema’s. Hier zou AI de topprioriteit moeten zijn.

Er zijn vast nog vele andere buitenlandse voorbeelden waarvan we lessen kunnen leren op het gebied van science for policy. Laten we de architectuur van al deze brugvarianten verder bestuderen en vervolgens kijken hoe we dit met Dutch design het beste kunnen vormgegeven.

Beste mensen,

Ik begon mijn verhaal met de vergelijking tussen wetenschap en beleid als een langeafstandsrelatie. 2 partijen die veel van elkaar verschillen, maar ook veel van elkaar kunnen leren. Als wetenschapper kun je bijvoorbeeld veel succes hebben als dwarsdenker, omdat je op deze wijze op nieuwe ideeën komt. Van deze onderzoekende cultuur kunnen beleidsmedewerkers misschien iets implementeren in hun dagelijks werk.

Maar op haar beurt kan de wetenschap ook weer leren van de timing in de beleidswereld, want haar advies komt vaak óf te vroeg óf te laat. Dat gebeurt zelden op het juiste moment, wanneer de kwestie nog volop speelt in de politieke wereld en het beleid nog vloeibaar is. Dat is juist het moment voor wetenschappers om de brug te bewandelen en hun bevindingen te delen.

Ik hoop ook dat u deze dag aangrijpt om met elkaar in gesprek te gaan. Om uw bevindingen, meningen en reflecties met elkaar te delen, kennis uit te wisselen en op deze manier de werelden van wetenschap en overheidsbeleid verder naar elkaar toe te laten bewegen.

Ik moet dan denken aan Henry Kissinger, de oud-minister van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten. Hij wilde ooit in contact komen met zijn collega’s aan de andere kant van de Atlantische Oceaan en zou toen hebben verzucht: ‘Wie moet ik bellen als ik Europa aan de lijn wil hebben?’ Op dezelfde wijze moeten we de vraag kunnen beantwoorden: ‘Wie moet ik als minister bellen als ik de wetenschap aan de lijn wil hebben?’ Of: ‘Wie moet ik als wetenschapper bellen als ik de overheid aan de lijn wil hebben?’

Ik zei al dat de werelden van wetenschap en beleid me doen denken aan de quantumtheorie, waar iets soms een deeltje en dan weer een golf kan zijn. De natuurkundige Wolfgang Pauli beschreef dat dilemma van twee complementaire perspectieven mooi. Hij zei: ‘Als ik met mijn linkeroog kijk, zie ik een deeltje. Als ik met mijn rechteroog kijk, zie ik een golf. Als ik beide ogen open, word ik gek.’

Ik hoop van harte dat we in staat zijn beide ogen te open, om de grote uitdagingen van onze samenleving zowel vanuit het perspectief van de wetenschap als van het overheidsbeleid te bekijken. En dan zonder gek te worden.

Dank u wel!