Toespraak minister Dijkgraaf bij de uitreiking van de 1e Mercator Sapiens Stimulus

Op maandag 12 februari 2024 sprak minister Dijkgraaf (OCW) in het Huis Hodson te Haarlem bij de uitreiking van de 1e Mercator Sapiens Stimulus aan prof. dr. Mariska Kret. De Mercator Sapiens Stimulus is een jaarlijkse bijdrage voor wetenschappelijk onderzoek van 1 miljoen euro, beschikbaar gesteld door de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen en gefinancierd door de Stichting Hartwig Foundation.

Doorluchtige leden van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, edelachtbare Burgemeester, weledelzeergeleerde Professoren, Doctoren, weledele Burgers en Kooplieden en zovelen die deze plechtigheid met hun tegenwoordigheid vereren …

U begrijpt, dit is een pastiche op de aanhef van Caspar Barlaeus in 1632. Alleen voegde hij aan elke functie en elk ambt nog 'Heer' of 'Heren' toe. Zowel handel als wetenschap was toen nog vanzelfsprekend een mannelijk bedrijf. Beide waren ook zo oud, dat Barlaeus niet kon vaststellen “of de handel uit de wijsheid is ontstaan, of dat de wijsheid uit de handel is voortgevloeid.” (1)

Hoe het ook zij, volgens Barlaeus is het zeker, “dat beide kunsten elkaar wederzijds hebben bevorderd”. ‘Kunsten’ is hier een mooie vertaling voor het woord ‘studia’, dat slaat op zowel handel als wijsheid.

De wijsheid en de wetenschap hadden de koopman veel te bieden, betoogde Barlaeus. Mooi dat aan de wieg van de Amsterdamse academie meteen de volle breedte van de wetenschap omarmd werd.

Bij Barlaeus geen moeizaam schipperen tussen de Hollandse archetypen van de koopman en de dominee, tussen handelsgeest en geweten. Maar een ontmoeting tussen handel en wetenschap die elkaar juist versterken. Ik citeer Barlaeus: “Ja, ik beweer zelfs, wanneer het licht der letteren zich voegt bij buitengewoon schitterende rijkdommen, dan ontstaat er iets goddelijks en iets bijzonders.”

Het is bijn 400 jaar later. Ik vind het heel bijzonder om aanwezig te zijn bij deze 1e keer dat de Mercator Sapiens Stimulus wordt uitgereikt. En heel goed dat hij aan een vrouw wordt uitgereikt, zeg ik erbij, als minister van Emancipatie.

En ook nu bevind ik mij in een doorluchtig gezelschap. Ik sta graag met u stil bij de vraag hoe we in 2024 de wereld van de kennis vruchtbaar kunnen verbinden aan die van het geld, aan die ‘schitterende rijkdommen’ van Barlaeus. Ik wil daar graag ook wat persoonlijke reflecties aan toevoegen.

De geschiedenis laat zien dat er allerlei modellen mogelijk zijn voor de financiering van de wetenschap. Het begon in de tijd van de hoven, de graven en de koningen die in kennis investeerden. Inmiddels zijn we eraan gewend dat het vooral publiek geld is dat we investeren in wetenschap.

Maar dit hele idee is vrij recent. De Tweede Wereldoorlog en de vrees voor de nationale veiligheid waren een katalysator. Denk aan Los Alamos en de ontwikkeling van de atoombom.

Nog tijdens de Tweede Wereldoorlog vroeg president Roosevelt aan Vannevar Bush om te reflecteren op wat de waarde van wetenschap voor de samenleving in vredestijd zou zijn. Hij schreef het befaamde rapport ‘Science, the endless frontier’.

Bij de wederopbouw zagen Europese overheden het belang in van grootschalige staatsinvesteringen in wetenschap. De oprichting van de voorloper van de NWO in 1950 en vele andere organisaties kunnen we in dit licht zien. Duitsland koos al begin 20ste eeuw voor een model dat ook een belangrijke bijdrage van de industrie vroeg. Het Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft, nu bekend als het Max-Planck-Gesellschaft, bestond uit verschillende onderzoeksinstituten, die Duitsland moesten helpen een industriële mogendheid te worden.

Er zijn dus verschillende modellen mogelijk. We kunnen de wetenschap zien als een boom, die in alle richtingen vertakt, vele bloemen draagt en gedijt bij een grote diversiteit aan takken, bladeren en bloemen. Er is onderzoek dat snel nut levert, terwijl ander onderzoek zijn nut pas op lange termijn bewijst.

Een boom kan alleen stevig staan als hij wordt gevoed dankzij een sterk, breed en diep wortelsysteem. Dat is de financiering van de wetenschap, die stabiliteit geeft, zekerheid en voeding.

Ik zei al: we zijn gewend geraakt aan financiering door de Staat. Dat geeft ook een zeker gevoel. Ik ben er trots op dat we met dit kabinet voor de komende 10 jaar 10 miljard euro extra hebben gereserveerd voor onderwijs en onderzoek. Door die investeringen zien we aan de boom van de wetenschap nu al veel nieuw blad en frisse bloemen. Vooral jonge wetenschappers profiteren daarvan.

Maar hoe zeker is dit publieke financieringsmodel? Het is best mogelijk dat in de toekomst een kabinet minder geloof hecht aan wetenschap. Of een beleid dat de ene tak beter voedt dan de andere. Dan kunnen die stabiliteit en de zekerheid van de wetenschap in gevaar komen.

Het is daarom goed als de wetenschap kan wortelen in een gevarieerde voedingsbodem. Ook hierin bestaat een lange  traditie. In de 19e eeuw waren legaten een belangrijke bron voor kunst en wetenschap. En ook nu zijn er sapstromen uit collectebusfondsen, het bedrijfsleven, maar ook heel substantiële uit persoonlijke vermogens. En dat vieren we vandaag.

Bij die laatste voedingsbron wil ik wat langer stilstaan. Hoe de wetenschap gevoed kan worden door filantropie, door liefde van een persoon, niet zozeer voor de wetenschap, als wel voor de wetenschapper. Want wetenschap is iets wat wetenschappers doen.

Allereerst wil ik benadrukken dat er bepaalde takken van wetenschap zijn die zich uitzonderlijk goed lenen voor private investeringen. Het gaat om onderzoeken met een high risk én een high reward. Ook in het onderzoek hebben we een soort portefeuille, met een long tail van risicovol onderzoek dat echt transformerend kan zijn voor onze samenleving.

Mijn eigen ervaring is dat individuen risico’s vaak makkelijker kunnen nemen dan overheden. Denk aan de vraag of er intelligent leven is op andere planeten. Wat is de kans dat je dat vindt, zelfs als je die kans niet kunt berekenen? Maar sommige mensen vinden dat je daar gewoon naar moet gaan zoeken. En willen daar best miljoenen aan besteden.

Voor de overheid zijn zulke investeringen lastiger te verantwoorden. Het kan voelen als gokken met belastinggeld. Een enorm bedrag investeren in iets met zo’n kleine kans op succes. Maar wel een succes dat een enorme doorbraak kan zijn.

Als ik in de Tweede Kamer vertel dat ik 100 miljoen euro overheidsgeld wil besteden om op zoek te gaan naar groene mannetjes, krijg ik ministens enige vraagtekens te zien in die Kamer. En terecht. Waarom besteed je datzelfde geld niet om een ernstige ziekte uit de wereld te helpen?

Maar een individu kan zeggen: “Dat fascineert me, daar word ik warm van, daar wil ik in investeren.”

Die persoonlijke link kan er zijn door de inhoud, maar ook omdat filantropen zich vaak goed kunnen verplaatsen in de belevingswereld van wetenschappers. Ze voelen een zekere verwantschap.

Sommigen hebben hun eigen fortuin vergaard door heel gewaagde dingen te doen. Zij hebben een grote gok gewaagd, die voor hen goed is uitgekomen.

Het transformerende van de wetenschap zit hem bijna nooit in méér van hetzelfde. Een echte grote verandering komt meestal pas doordat iemand zich heel ver buiten de comfortzone van het bestaande weet te wagen. De 1 heeft lef in zaken, de andere in onderzoek, en soms ontmoeten die beide werelden elkaar op gelukkige wijze.

We moeten over die ontmoeting niet te klein denken. Als een filantroop een wetenschapper ondersteunt, worden wetenschap en samenleving op een heel directe en concrete manier met elkaar verbonden. Precies de doelstelling van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, al sinds 1752.

Beauty is in the eye of the beholder’, en dat geldt ook voor de schoonheid van de wetenschap. Een onderzoeker herkent die schoonheid, en er hoeft maar één filantroop in de samenleving te zijn die dezelfde passie ook herkent.

De parallel met de kunsten is hier sterk: er hoeft maar één mecenas te zijn die in de kunstenaar en diens werk gelooft. Bij private investeringen in de wetenschap hoeft er zeker geen meerderheid enthousiast te zijn. Al is het er maar één, dan kan die dingen mogelijk maken die uiteindelijk grote waarde hebben voor ons allemaal.

Omdat die dingen out of the box zijn en omdat ze resoneren met een deel van de samenleving, al is dit het kleinst denkbare deel van de samenleving: 1 individu. Ook dat is draagvlak in de samenleving. Het gaat uiteindelijk om de persoonlijke klik.

Ik weet dat private personen enorme interesse kunnen hebben in onderzoek en daarbij ook heel veel geduld hebben.

Bij mijn vorige baan aan het Institute for Advanced Study in Princeton was er een wiskundige in Princeton met een heel ambitieus programma. Die had  10 jaar lang geen resultaat.

In het Nederlandse wetenschapssysteem zou het erg lastig zijn om 10 jaar zonder enig resultaat te overleven. Maar als er maar 1 financier is die er enthousiast over is, kun je ook dat soort langetermijnonderzoeken financieren.

In de fondsenwerving krijg je niemand enthousiast zonder de persoonlijke klik. Ik moest er in de Verenigde Staten zelf ook  wel aan wennen dat het zo persoonlijk was. In gesprekken met mogelijke filantropen voelde ik een natuurlijke neiging om tot een heel gebalanceerd verhaal te komen. Zoals bij een correcte onderzoeksaanvraag. Je moet een aantal vakjes aantikken, duidelijk maken hoe het onderzoek meerdere aspecten raakt. Alles heel gekanaliseerd en geformaliseerd.

Maar om een persoonlijke klik te krijgen, moet het juist soms helemaal niet gebalanceerd zijn. Als iemand vraagt waarom jij met een raket naar de maan wilt, helpt het niet als je zegt: 'Dat lijkt me wel een leuke ervaring' of 'het past bij onze beleidsdoelstellingen'. Nee, je moet dan je passie overbrengen, zodat die kan resoneren met de passie van de filantroop.

Zo’n filantroop wil vaak weten: waarom ben jij zo gek om de rest van je leven aan dit onderwerp te besteden? Waarom geef je alles op? Waarom je hele leven aan de snaartheorie wijden? Waarvoor verwaarloos je allerlei andere zaken? Waarom geloof je in je missie? Dan tik je geen vakjes aan, maar raak je de kern van je onderzoek.

En ja, vroeg of laat zal de filantroop, en zeker ook de wetenschapper de vraag krijgen: hoe zit het met die belangen? Zijn die misschien verstrengeld en in welke zin?

Als wij verder werk willen maken van filantropische steun voor de wetenschap is het van het grootste belang dat we ook daar duidelijkheid over scheppen. In de fondsenwerving wil je 100% kristalhelder maken dat de gever niets te zeggen heeft over de inhoud van het onderzoek. Een mecenas gaat ook niet meeschilderen of meecomponeren met een kunstenaar.

Mijn ervaring is dat veel moderne filantropen zich actief met het onderzoek willen bemoeien – maar de grootste gift die je aan de wetenshap kunt geven is de onafhankelijkheid van de onderzoeker. Als iemand dus supergeïnteresseerd is in onderzoek en wetenschap en die wil faciliteren met een investering, maar tegelijk duidelijk maakt zelf ook nog een paar ideeën te hebben voor het onderzoek, dan moet je resoluut zijn. Dan moet je zeggen: dank je wel voor je geld, maar je ideeën mag je houden.

Filantroop en wetenschapper zijn dus qua passie maximaal met elkaar verbonden, maar inhoudelijk moeten zij elkaar maximaal loslaten. Er mag absoluut geen verstrengeling zijn van belangen. Maar wat noodzakelijk is, is een verstrengeling van passie.

Ik wil het niet voorstellen alsof dit gemakkelijk is. Barlaeus zag handel en wetenschap als kunsten. Maar volgens mij is filantropie óók een kunst. Sommige mensen zijn geniaal in filantropie. Die kunnen heel goed formuleren waar ze in willen investeren. Die weten en voelen precies aan hoe ze dat moeten doen.

Het is een beetje als investeren in aandelen, maar dan in ideeën. Een filantroop heeft daarvoor kennis nodig, moet supernieuwsgierig zijn en moet kunnen doorvragen. Het onderzoek zelf hoef je niet te snappen, maar je moet wel de grote belofte ervan bijna intuïtief kunnen spotten.

Het grootste succes bereikt een filantroop als het onderzoek dat hij of zij ooit heeft gefaciliteerd, belangrijke onderzoeksresultaten oplevert. Dan kan zo iemand zeggen: niemand geloofde in deze persoon, dit idee of vakgebied, behalve ik, en nou is het een succes. Dat is het mooiste moment. Vergelijkbaar met de kunstenaar in wie niemand iets zag en die nu een grote overzichtstentoonstelling heeft.

Dat aanvoelen, analyseren en opmerken is ook een kunst. Een ‘studium’. En je moet ook weten waar jouw interesse stopt en overgaat in belangen. Ook dat is een kunst. De grootste kunst voor een filantroop is waarschijnlijk het loslaten.

De filantropie kan ook bijdragen aan iets anders wat superbelangrijk is voor de wetenschap, en dat zijn de investeringen in de lange termijn. Elk instituut in het onderzoek heeft het liefste een stabiele financiering op de lange termijn. Bijvoorbeeld door een legaat of een endowment.

In Princeton hanteerde ik daarvoor de volgende rekensom. Wil je als instituut een miljoen per jaar besteden, dan vraag je aan een investeerder zo rond de 20 miljoen. Dat is een hoop geld.

Als je dat in 1 keer uitgeeft kun je daar eenmalig iets heel spectaculairs mee doen. Als je het investeert in de lange termijn, gaat het meer druppelsgewijs. Maar dan is het wel voor altijd.

En dat is iets wat we in de politiek weinig kennen. Weinig dingen in de politiek zijn voor altijd. Ik vind zelf de Deltacommissie een mooie uitzondering: die probeert 100 jaar vooruit te kijken om te zien wat er nu nodig is voor de waterveiligheid van de komende eeuw.

Ook de OCW-begroting wordt ieder jaar vastgesteld. Helaas, ook de lumpsum van de universiteiten wordt ieder jaar vastgesteld. En dus kan de regering ook ieder jaar besluiten om die te verhogen of juist te verlagen.

Dat maakt een persoonlijke gift of een legaat zo waardevol. Want jij kunt besluiten dat een gift echt voor de eeuwigheid is. Hoewel ‘eeuwigheid’ ook weer relatief is.

Ik kende een filantroop die een grote gift wilde geven aan het Metropolitan Museum of Art. Toen hij vroeg: ‘voor hoelang is het?’ kreeg hij als antwoord van het museum: ‘voor de eeuwigheid’. Daarop vroeg hij: ‘Hoelang duurt die eeuwigheid eigenlijk?’ Het museum antwoordde: ‘Nou, 50 jaar’. Waarop de filantroop zei: ‘Maak er maar 70 jaar van, dan is het oké.’

Filantropie kan dus dingen doen die veel meer gewaagd zijn, zowel qua onderwerp als qua condities. Door los te laten geeft een filantroop vertrouwen aan de wetenschap: ‘Ga je gang, we geloven in je, we geloven in je onderzoek’. Die carte blanche is een groot geschenk. In zekere zin zegt de filantroop dan: 'Wij geloven in het instituut wetenschap’. Dat is volgens mij ook het thema van deze dag.

Dat brengt me bij het laatste punt. Als we het prachtige voorbeeld van vandaag willen volgen, is een cultuuromslag nodig. We moeten leren loslaten, waarbij we de wetenschap de volle ruimte en tijd geven die zij nodig heeft.

Barlaeus somde aan het begin van zijn Mercator Sapiens alle sieraden en schoonheid van Amsterdam op. Maar al die sier valt volgens hem in het niet bij het bijzondere sieraad dat op 9 januari 1632 aan de stad werd toegevoegd, “namelijk een openbare leerstoel voor de studie der wijsbegeerte en letteren”.

Ik zal in dit sierlijke Huis Hodson, in deze prachtige stad, nu geen inventaris opmaken van alle bestaande schoonheid, maar het is mij wel een groot genoegen de wetenschap gelukkig te prijzen met deze nieuwe parel op haar kroon, de Mercator Sapiens Stimulus. Graag toost ik op vele gelukkige ontmoetingen tussen handel en kennis, tussen samenleving en wetenschap!

Op excelleren in de wetenschap, op excelleren in de filantropie!

Dank u wel.

(1) Alle citaten uit Mercator Sapiens in een editie en vertaling uit 1967 door Sape van der Woude. Raadpleegbaar via: https://www.dbnl.org/tekst/barl001merc01_01/index.php