Verplichting verkoop gebruikte goederen - een verkenning

Dit onderzoek geeft invulling aan de aankondiging in het Nationaal Programma Circulaire Economie dat het ministerie ter bevordering van levensduurverlenging de mogelijkheid zal verkennen (op EU- of nationaal niveau) om retailers te verplichten een steeds groter aandeel tweedehands producten aan te bieden. Uitgangspunt van het onderzoek is dat consumenten niet altijd geneigd zijn om gebruikte goederen te kopen. Om hergebruik te stimuleren zouden gebruikte goederen daarom net zo makkelijk te koop moeten zijn als nieuwe.

Verplichting verkoop gebruikte goederen - een verkenning

Conclusies en aanbevelingen

Een verplichting wordt gezien als een goede aanvulling op huidig beleid om circulariteit te bevorderen en een mogelijkheid om bij te dragen aan een verandering van consumentengedrag. Ook wordt de verplichting als juridisch rechtmatig gezien. Wel is er nader onderzoek nodig in verband met het evenredigheidsbeginsel en betreffende juridische houdbaarheid en toepasbaarheid.

De onderzoekers zien drie opties

A) Instelling van een verplichting door gebruik te maken van ‘haakjes’ in bestaande wet- en regelgeving, zoals bijvoorbeeld het instrument van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, de warenwet of de wet Milieubeheer. Dit vergt eerst nader onderzoek.

B) Alvast beginnen met ‘flankerende beleid’. Dit zijn maatregelen die aanvullend op een verplichting kunnen werken, maar de maatregel niet vervangen. Voorbeelden zijn levensduurstickers of een repareerbaarheidsscore. Vervolgonderzoek is nodig om de effectiviteit van de maatregelen te bepalen.

C) Instellen van nieuwe wet- en regelgeving. Hierbij wordt aangegeven dat een verplichting in feite een ‘gebod’ betreft, maar dat een ‘verbod’ juridisch gebruikelijker is. In de context van gebruikte goederen betekent dit dat het assortiment van retailers niet uitsluitend uit nieuwe/nog niet eerder verkochte producten mag bestaan.

Aanbevelingen zijn naast het uitvoeren van nader onderzoek, het werken met een trapsgewijze invoering, het werken vanuit ‘lerend en adaptief beleid’, wat ruimte geeft voor tussentijdse reflectie en bijsturing en het leren van bestaande en nieuwe pilots.