Belastingen tijdens de Gouden Eeuw

Tijdens de Tachtigjarige oorlog werd de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een rijk en welvarend land. De Nederlandse koopvaardijschepen voeren de hele wereld over. Om specerijen (zoals peper, kaneel, kruidnagel en muskaat), koffie, thee en katoen uit Indië te halen. Zijde en porselein uit China en Japan. Suiker uit Brazilië en walvisspek uit Noorwegen en Groenland. Amsterdam was het middelpunt van deze handel.

Convooien en licenten

De Staat der Nederlanden ontstond in 1579, maar er was nauwelijks een belastingstelsel dat zorgde voor inkomsten van die Staat. Daar voelden de provinciën zich te veel zelfstandige staten voor. De enige algemene belastingen waren de convooien en licenten. Dit waren een soort in- en uitvoerrechten (douanerechten).

Convooigeld was een vergoeding die betaald moest worden voor de bescherming van Nederlandse oorlogsschepen aan de koopvaarders en vissers. Deze bescherming was tegen vijanden (Spanjaarden en later ook andere landen) en zeerovers.

Het licentgeld was een vergoeding voor het recht om handel te drijven met de vijand.

De dienst Convooien en Licenten van de admiraliteitscolleges (de marine van toen) inden de convooien en licenten. Zij moesten daarmee in een tijd van sterke concurrentie de Republiek en de koopvaarders beschermen. Na de Vrede van Munster in 1648 kregen de convooien en licenten het karakter van gewoon invoerrecht.

Accijnzen

Naast de algemene convooien en licenten waren de belastingen in de 16e tot en met de 18e eeuw vooral regionale en plaatselijke heffingen. Wel had het bestuur van de Republiek centraal opgelegd hoeveel iedere provincie moest betalen aan het bestuur (de Staten-Generaal).

Als er geld nodig was in de steden of provincies werden er belastingen geheven. Zo nodig werden nieuwe heffingen verzonnen. Dat waren vooral heffingen op het gebruik van 1e levensbehoeften. Zoals de accijnzen op wijn en zout, maar ook op koffie en thee. Omdat accijnzen de belangrijkste belastingen van die tijd waren, was er geen een eerlijke verdeling van deze lasten. De accijnzen werden namelijk geheven op 1e levensbehoeften. Of je nou rijk was of straatarm, je betaalde hetzelfde.

Toch werden er toen ook al belastingen geheven over de welvaart van de mensen. De welvaart van iemand werd in die tijd bepaald door het grondbezit en bezit van huizen. Maar ook aan bijvoorbeeld het aantal haardsteden in een huis of het aantal dienstboden.