Toespraak minister Van Gennip bij Excuses van de Nederlandse regering voor de slavernij en het slavernijverleden

Toespraak van minister Van Gennip (SZW) op 19 december in Rincón, Bonaire bij Excuses van de Nederlandse regering voor de slavernij en het slavernijverleden. 

Dames en heren, beste Bonairianen, Dama i Kabayero, Kerido habitante.

Mangazina di Rei, dit gebouw in Rincón, was eens het pakhuis van de koning. Hier kregen de totslaafgemaakten op maandagochtend hun rantsoenen voor de week uitgereikt. Daarna moesten ze naar het werk in de zoutpannen bij Blauwe Pan. Te voet, in de brandende zon. Die tocht duurde 6 uur. Soms langer.

Door de week verbleven deze gouvernementsslaven bij de zoutpannen. Voor onderdak moesten ze meestal zelf zorgen. Pas op zaterdag keerden ze weer terug naar huis, naar Rincón.

Als we met ze mee hadden kunnen lopen, welke verhalen  zouden we dan horen? Waren het verhalen vol pijn? Boosheid misschien? Of hoorden we in de stilte alleen de wind? Zongen ze liederen om zichzelf en elkaar moed in te zingen en het lopen wat gemakkelijker te maken?

Op Bonaire is de geschiedenis vaak niet opgeschreven, totslaafgemaakten mochten immers niet leren lezen of  schrijven. Verhalen werden daarom van generatie op generatie doorverteld en dikwijls gebeurde dat op muziek of in gezang.  

In officiële documenten is over het leven van totslaafgemaakten nauwelijks iets terug te vinden. De verslaglegging van de kolonisator, het toenmalige Nederlandse gezag op Bonaire, concentreerde zich op geld. Niet op de mensen die die winst mogelijk maakten.

Nederland is tussen het begin van de 17e eeuw en 1863 indirect en direct betrokken geweest bij de slavernij. Dit heeft voor grote rijkdom gezorgd, zichtbaar in bijvoorbeeld de Amsterdamse grachtengordel en de binnenstad van Middelburg. 

Voor het onbeschrijflijke leed dat slavernij en slavenhandel veroorzaakt hebben, hoe levens verwoest zijn en mensen getekend, daarvoor heeft Nederland lang, veel te lang geen oog gehad. Het brute geweld, de onderdrukking – ook hier op Bonaire waar de totslaafgemaakten eigendom waren van de Staat. De slavernij en de slavenhandel zijn schaamtevolle bladzijden in onze vaderlandse geschiedenis. Mensen zijn als handelswaar gebruikt. De consequenties daarvan werken tot de dag van vandaag door. 

De Nederlandse regering wil daarvoor vandaag persoonlijk excuses maken. In Den Haag, hier op Bonaire, en in het Caraïbisch gebied daarnaast op Curaçao en Aruba op Sint Eustatius, Saba en Sint Maarten. In Suriname is mijn collega, minister Franc Weerwind, in gesprek over het slavernijverleden en de rol van Nederland.

Samen hebben we net gekeken naar de toespraak van minister-president Rutte bij het Nationaal Archief in Den Haag. Hij stond stil bij historische cijfers en kille feiten, bij de wreedheid en het leed en bij de maatschappelijke bewustwording van de laatste jaren. Excuses zijn nodig. Niet om het verleden achter ons te laten, maar om de toekomst open tegemoet te treden. Daarom zeg ik met de woorden van de minister-president:

“Eeuwenlang hebben de Nederlandse staat en zijn vertegenwoordigers slavernij mogelijk gemaakt, gestimuleerd. Eeuwenlang zijn in naam van de Nederlandse staat mensen tot handelswaar gemaakt, uitgebuit en mishandeld. Eeuwenlang is er onder Nederlands staatsgezag de menselijke waardigheid met voeten getreden op de meest afschuwelijke manier. En te weinig hebben opeenvolgende Nederlandse regeringen na 1863 gezien en erkend dat het slavernijverleden een negatieve doorwerking had en heeft. Daarvoor bied ik vandaag namens de Nederlandse regering excuses aan. 

Awe mi ta pidi diskulpa. 

Vandaag bied ik namens de Nederlandse regering excuses aan voor het handelen van de Nederlandse staat in het verleden: postuum aan alle totslaafgemaakten die wereldwijd onder dat handelen hebben geleden, aan hun dochters en zonen en aan al hun nazaten tot in het hier en nu.”

Een deel van de Bonairianen, van u, heeft laten weten dat zij geen excuses van Nederland verwachten. De mensen die deze stem vertegenwoordigen zeggen: “Bonaire is een trots eiland. Bonairianen zijn een trots en zelfbewust volk. Wij hebben geen excuses nodig. Wij zijn verzoend met onszelf en wij vergeven Nederland.”

Vergeving is groots. De Nederlandse regering heeft hier diep respect voor. Ik ben u dankbaar.

Pordon ta algu grandi. Mi ta gradisí bo.

Er zijn ook Bonairianen voor wie excuses een belangrijk gebaar zijn. Aan hen wil ik zeggen: Ik hoop dat de woorden van de minister-president en mijn komst hier, vandaag, u goed doen. Dat zeg ik uit de grond van mijn hart. Excuses zijn woorden. 

De Nederlandse regering wil bij deze woorden ook een aantal daden voegen. Daden die laten zien dat er na de schaamtevolle bladzijden van de slavernij en de slavenhandel en de veel te lange tijd dat het vanuit de Nederlandse regering stil is geweest ook ruimte is voor een gemeenschappelijke toekomst. Een tijd waarin we als koninkrijksgenoten naast elkaar staan en samen verder gaan.

Over 2 weken is het 2023. Op 1 juli herdenken we dan dat de slavernij in heel het toenmalige Koninkrijk der Nederlanden 150 jaar is afgeschaft. Met u Bonairianen, maar ook met de Curaçaoënaars en de Arubanen, de mensen van Saba, Sint-Eustatius en Sint-Maarten met de Surinamers in Nederland en met iedereen die op welke manier dan ook geleden heeft of lijdt aan het slavernijverleden of de gevolgen daarvan. 

We herdenken om de impact van onze geschiedenis te begrijpen. Zo heeft ook de Koning aangekondigd er een onafhankelijk onderzoek komt naar de rol van zijn familie in de koloniale geschiedenis. Want, zo zegt hij:

“Diepgaande kennis van het verleden is essentieel om historische feiten en ontwikkelingen te begrijpen en de impact daarvan op mensen en gemeenschappen zo scherp en eerlijk mogelijk onder ogen te kunnen zien. Ik vind het belangrijk dat deze kennis ook beschikbaar komt ten aanzien van de rol van het Huis Oranje-Nassau in de koloniale geschiedenis.”

In 2023 wordt er een Fonds opgericht. De Nederlandse regering wil daarmee bijdragen aan maatschappelijke initiatieven gericht op de doorwerking en verwerking van het slavernijverleden. Hier op Bonaire moet dat tastbaar worden in de vorm van een namenmonument. Een voorstel dat door de Dialooggroep is gedaan en dat samen met de Bonairianen in het herdenkingsjaar verder vorm moet krijgen.  

Bonaire is een openbaar lichaam binnen Nederland. Dat is bijvoorbeeld zichtbaar in het feit dat we: een Koning, een paspoort en een voetbalelftal delen. En op het 1e gezicht minder zichtbaar, maar wel zo belangrijk: we delen nu en in de toekomst vrijheid en democratie. We willen leven in een land, in een koninkrijk, waar iedereen gelijkwaardig is en niemand gediscrimineerd mag worden.

Mangazina di Rei was eens de plek waar totslaafgemaakten hun proviand kregen. Dankzij de inzet van een aantal ondernemende en vasthoudende Rinconezen bestaat dit pakhuis nog. Door de verhalen die zij thuis hoorden, de verhalen over de slavernij, de ontberingen, maar ook over de kracht en de hoop van hun voorouders, zagen zij dat Mangazina di Rei behouden moest blijven om de geschiedenis, de verhalen van Bonaire, te kunnen blijven vertellen. 

Met de inzet van deze mensen opende Mangazina di Rei in 1996 opnieuw de deuren. Nu als museum en cultureel centrum. Op dit moment, weer 25 jaar later, is dit Mangazina di Rei ook een plek waar jongeren met leerwerktrajecten kansen krijgen. Betere kansen op werk. En op een betere toekomst. Nieuwe kansen. Gelijkwaardige kansen. 

Ik wens u allen een goede toekomst. Waar plaats is om het verleden te herdenken, elk jaar opnieuw. Niet alleen op Bonaire, maar in het hele Koninkrijk der Nederlanden. Samen. Want alleen als we onze geschiedenis kennen en erkennen, Als we eerlijk vertellen over ons verleden, dan kunnen we onze kinderen ook de kracht van vrijheid laten zien. En dan kunnen we bouwen aan een toekomst waar eenieder gelijkwaardig is.

Ik dank u voor uw aandacht. Danki pa boso atenshon.