Toespraak minister De Jonge bij de Planologielezing

Toespraak van minister De Jonge (Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening) bij de Planologielezing op 8 mei 2023 in Groningen.

(Let op: gesproken woord geldt)

Beste hoogleraren,

Het bestuur van de RUG,

Beste studenten, hier toch het merendeel van de aanwezigen,
 
Jullie worden planologen in een bijzonder land.

Neem ‘jullie’ Groningen. Op steenworp afstand van hier ligt de Hunze. Met 35 kilometer niet de langste rivier; wel een oude…

Als de Hunze spreken kon, dan was ze een geweldige keynote speaker voor jullie vandaag geweest. Ze zou vertellen hoe ze samen met de Drentsche Aa het op een uitloper van de Hondsrug gelegen Groningen omringde. Ze zou vertellen over hoe men die lage uitloper steeds heeft moeten verhogen om de voeten in de stad droog te houden. Ze zou vertellen over hoe vanuit het centrum van de stad kanalen naar deze rivieren zijn gegraven – omwille van de handel.

En: ze zou vertellen over hoe met sluizen en afwateringssystemen de strijd tegen het water uiteindelijk is gewonnen. Waardoor Groningen uiteindelijk tot grotere bloei kon komen.
 
Het verhaal van de Hunze is in feite het verhaal van heel Nederland. Zee en rivieren vormden de eerste contouren van ons land - ‘de breede rivieren die traag door oneindig laagland’ gaan.

Mensenhanden namen dat over. We bouwden dijken en sluizen. Groeven geulen, kanalen, sloten.  

We legden meren droog. We maakten land aan.

En dat leidde tot Nederland. Een land gecreëerd in de monding van machtige rivieren. Een land dat – nu – voor de helft onder de zeespiegel ligt. Waar de bevolkingsdichtheid een van de hoogste ter wereld is.
 
Een land met veel stedelijk gebied. Maar met het groen altijd nabij. Met karakteristiek platteland dat wereldwijd wordt herkend; met de koe in de wei, bollenvelden en weidse vergezichten – vastgelegd door onze Hollandsche Meesters.
 
Een land van nog geen 41.850 km2 met een grote diversiteit aan landschappen. De polders. De duinen. Het heuvelland. Altijd weer doorklieft met wandel- en fietspaden. Een landschap ook dat nooit ruig wordt.
 
Wie de geschiedenis van ons landschap doorbladert, stuit telkens weer op termen die aangeven hoe druk we bezig zijn geweest met het inrichten van dit – ruimtelijk gezien – wonderbaarlijke landje: ontginnen, inpolderen, kanaliseren, bedijken, graven, aanleggen. Woorden die onlosmakelijk zijn verbonden met onze nationale identiteit.
 
We zijn het voorbeeld van scheppingsdrift. Van vertrouwen in de maakbaarheid van ons landschap.  

Geen volk heeft zo geknutseld aan het eigen land. En niet zonder resultaat.  Als je ons land van bovenaf beschouwt, dan kun je niet anders concluderen dan dat het erbij ligt als een schilderij van Mondriaan.

Vraag een willekeurige buitenlandse bezoeker op Schiphol naar hun indruk van onze leefomgeving, en 10 tegen 1 dat er termen vallen als 'schoon', ‘geordend’ of 'netjes aangeharkt’. En je hoeft maar even over de grens te komen om ook zelf weer tot de conclusie te komen:

We leven in een buitengewoon mooi en geregeld land. Waar alles op zijn plaats ligt, overzichtelijk en bereikbaar is.
 
Ruimtelijke Ordening is onze nationale trots. Als er een WK Ruimtelijke Ordening zou zijn, dan zouden we daar – zeker in het verleden – zomaar eens met de hoofdprijs vandoor kunnen zijn gegaan.
 
Dat dit zo is, danken wij voor een groot deel aan het werk van ingenieurs, landschapsarchitecten, stedenbouwkundigen en planologen. Kortom: aan het werk van jullie voorgangers. Jullie staan als nieuwe lichting op “de schouders van reuzen.”
 
Juist uit die reuzen, uit dat nationale vertrouwen in maakbaarheid, en uit die traditie van land maken en inrichten put ik – richting toekomst – inspiratie. Uit het visionaire idee van een Cornelis Lely die eind 19de eeuw met het idee kwam om de Zuiderzee af te sluiten en nieuw land te maken. Bedenk je goed: zonder hem waren hele delen van Nederland nog gewoon kabbelend water geweest.
 
Maar ook uit de ideeën van een ingenieur als Johan van Veen die al voor de oorlog waarschuwde voor wat uiteindelijk de watersnoodramp werd, al had berekend wat nodig was, en zodoende de grondlegger werd van de Deltawerken. Of neem een stedenbouwkundige als Cornelis van Eesteren die met zijn ideeën de geestelijk vader werd van hoe wij onze steden inrichtten: wonen, werken, verkeer, natuur, recreatie … allemaal keurig geordend…
 
Ik hoop dat ook jullie uit jullie geestelijke voorvaderen vertrouwen en inspiratie putten. Want: we hebben richting toekomst weer nieuwe Lely’s, Van Veens en Van Eesterens nodig.
 
Er spelen grote transitievraagstukken met een grote ruimtelijke component: klimaatverandering, de omschakeling naar een duurzame energievoorziening, de ontwikkeling van een circulaire economie. Daarnaast zijn er de “klassieke” ruimtelijke opgaven die ruimte vragen, bijvoorbeeld die van het inpassen van honderdduizenden woningen.
 
Als we bij dit alles op dezelfde manier doorgaan zoals we het afgelopen decennium gewoon waren te doen, denken dat de optelsom van lokale beslissingen als vanzelf wel gaat leiden tot de oplossing van onze nationale vraagstukken, denken dat Ruimtelijke Ordening iets is dat je louter van onderop kunt organiseren, dan gaat het niet goed komen. Dan zijn we echt aan het spelen met onze toekomst.
 
Er is weer nationale regie nodig. Daar wil ik vandaag met jullie over spreken. En ik kan me daarvoor geen beter publiek wensen dan jullie. Spreken over het Nederland van morgen doe je met de planologen van morgen.
 
Beste studenten.
 
'Her en der lagen omgegooide tafeltjes met lege dienbladen en vuile kopjes. Er was op het laatst nog een receptie gehouden, dat was niet opgeruimd. Het gebouw zag eruit alsof het geëvacueerd was na een bomalarm.' Einde citaat.
 
Het gebouw waarover het hier gaat, is het oude ministerie van VROM. Aan het woord is Han Lörzing, auteur van het boek ‘Een land waarover is nagedacht’. Hij dwaalde in 2011, een jaar nadat het ministerie werd opgeheven, door de lege gangen van VROM.
 
In wat hij beschrijft was natuurlijk meer aan de hand dan louter de troosteloosheid van een leeg kantoorgebouw. Dit stond voor iets groters. Hier werd het idee van nationale ruimtelijke ordening ten grave gedragen. Het vlaggenschip van de Nederlandse ruimtelijke ordeningstraditie.
 
Voor hoe het zover kwam, neem ik jullie graag mee in een grove schets van de planningsideeën van de laatste 60 jaar. Te beginnen met de Eerste Nota, uit 1960. Genaamd: Ontwikkeling van het Westen des Lands.

Een nota die – als je hem leest – meer beschrijvend dan sturend is. Een nota ook die de magnetische aantrekkingskracht van de Randstad als een vaststaand gegeven zag.

De grote steden daar moesten organisch groeien, met nieuwe ‘herbergzame’ woonwijken die een veilige haven moesten vormen voor jonge gezinnen. Veel laagbouw in een groene omgeving.
 
De maat van de woningen. De breedte van de straten. Parken als buffers. Allemaal kenmerkend voor die tijd.

In de Eerste Nota voorspelde men nog dat Nederland in 1980 circa 180.000 auto's zou hebben: het werden er een paar miljoen….
 
De Tweede Nota is van eind jaren ’60. Groeiscenario’s toen wezen op een verwachte bevolkingsomvang van 20 miljoen Nederlanders in het jaar 2000.

Doemscenario’s over als olievlekken uitdijende grote steden die het landschap zouden opslokken maakten bestuurders angstig. Stedelijke groei moest in banen geleid worden.
 
Suburbanisatie voorkomen kon niet, maar sturen op waar het zou gebeuren wel. In de Tweede Nota werden daarom groeikernen aangewezen: Zoetermeer, Purmerend, Lelystad, Nieuwegein. Deze steden moesten de groei van de grote steden opvangen.
 
De Tweede Nota was ook de nota van de grote ruimtelijke concepten. Van iconen van de Nederlandse ruimtelijke ordening. Denk aan de Randstad. Het Groene Hart. Het bufferzonebeleid: tussen de steden landschappen beschermen, zodat ze niet aan elkaar konden groeien.
 
De Tweede Nota bepaalde voor een groot deel het aanzicht van ons land.
 
De Derde Nota over de Ruimtelijke Ordening stamt uit 1973. Een nota doordrenkt van de waarschuwingen uit het rapport 'Grenzen aan de groei' van de Club van Rome.

De publicatie was in Nederland groot nieuws. Voor het eerst werd voor heel veel mensen duidelijk dat natuurlijke hulpbronnen eindig zijn.

Het moest niet langer alleen gaan over consumptie, inkomen en werkgelegenheid. Het moest ook gaan over gezondheid, duurzaamheid en verbinding met anderen. Kortom: om welzijn naast welvaart.
 
Evenzo was de Derde Nota een correctie op de Tweede Nota. Duidelijk was geworden dat bevolkingsgroei sterk zou meevallen. Het geboortecijfer was mede door de pil snel begonnen met dalen.
 
Duidelijk was ook dat die groeikernen niet vanzelf een succes gingen worden, dat de overheid hier een stimulerende rol moest hebben. En dat er in de steden een enorme inzet nodig was om de kwaliteit te verbeteren, lees: stadsvernieuwing.

De opbouw richting de Vierde Nota ligt besloten in de jaren ’80. Het industriële tijdperk was toen definitief voorbij. Mijnen en fabrieken waren gesloten. De werkloosheid was hoog. De economie verkeerde in zwaar weer.

Nederland slaagde er nog niet goed in de overstap te maken naar een economie van diensten en kennis. De sleutel voor toekomstig succes zou dan ook liggen bij het versterken van de steden. Die zouden in het nieuwe tijdperk de motoren van de economie zijn: clusters van kennis, diensten en innovatie;
trekpleisters voor ambitieuze, hoogopgeleide mensen; kruispunten van de samenleving van de 21ste eeuw.
 
Er moesten internationale bedrijven worden aangetrokken. Er werd gesproken over Mainports – Schiphol en Rijnmond.

De milieudruk moest worden beperkt. Daarom moesten er ook 650.000 woningen op aantrekkelijke locaties aan de randen van grotere steden komen: De VINEX-wijken. Een afkorting van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra.
 
De bouw van VINEX-wijken – als je bijvoorbeeld kijkt naar Leidsche Rijn in Utrecht – is misschien nooit helemaal opgehouden. Evenmin geldt het voor de filosofische onderlegger van de Vierde Nota: “Sterker maken wat sterk is”. Vanaf de VINEX-tijd zie je langzaam een onderstroom ontstaan die zei: Ruimtelijke Ordening zit onze ondernemers in de weg. 
 
VROM deed nog een poging om tot een Vijfde Nota te komen. Integraal werken was de centrale gedachte achter deze nota. Functies combineren en tegelijk stevig sturen met rode en groene contouren.

De Vijfde Nota was in 2002 klaar voor vaststelling, maar is uiteindelijk nooit vastgesteld.
 
Daarna waaide de wind definitief uit een andere ideologische hoek. In de Nota Ruimte van 2004 werd gebroken met de centraal geregelde ordeningspolitiek. Het beleid werd verder gedecentraliseerd.
Iedereen was betrokken, niemand verantwoordelijk.

De status van VROM brokkelde af. In 2010 werd het ministerie opgeheven. Wat ooit bij het ministerie van VROM inhoudelijk onder één dak zat – wonen, ruimte, milieu – werd uit elkaar gehaald en bij verschillende departementen ondergebracht.

De boodschap die ervan uitging was duidelijk: Nederland was af. De rol van de overheid verschoof van visie- en verbeeldingsgericht ontwikkelen naar procesgericht beheren.
 
Daar komen we nu van terug. Mijn voorspelling is dat het de komende jaren in politiek Den Haag echt weer veel meer over ruimtelijke ordening zal gaan. Omdat schaarse ruimte verdelen nu eenmaal een verdeelvraagstuk is, en je bij een verdeelvraagstuk bij uitstek zult moeten kiezen uit wat je belangrijker vindt en wat je dus voorrang wilt geven op andere dingen. Dat maakt het politiek.
 
Dat politieke vraagstuk verwerd in de afgelopen decennia bijna tot een technisch vraagstuk. Maar dat gaat veranderen. Er zullen besluiten worden genomen over wat we belangrijk vinden. Er zal politiek en publiek debat gevoerd worden.
 
Beste studenten.
 
“How the Dutch managed to squeeze seventeen million people into a place you can drive east to west in two hours, and north to south in three is quite astonishing.”
 
Het is een citaat uit een Australische krant, een artikel over de Nederlandse Ruimtelijke Ordening. Het bevestigt eens te meer dat onze RO-traditie wereldwijd bekend is, MAAR het bevestigt ook dat we maar beperkte ruimte hebben.

Rick de Leeuw, zanger van de Tröckener Kecks, beklaagde zich hier trouwens al eens over – dat hij als Nederlandse popmuzikant maar moeilijk een roadsong kon schrijven, omdat hij in het 2e couplet al de Duitse grens was gepasseerd.
 
Afijn…41.850 km2. That’s it.
 
Dat is het oppervlak waarmee we het moeten zien te rooien. Ons land wordt niet groter, het lijstje met ruimteclaims op dit land daarentegen wel.
 
50 jaar terug – in de tijd van de Derde Nota – had Nederland 13 miljoen inwoners, 8,5 miljoen fietsen, 2,4 miljoen auto’s, 3,5 miljoen huizen en 4,5 miljoen banen. Amsterdam had net zoveel inwoners als nu op iets meer dan 30% van het huidige oppervlak.
 
Nu in 2023 zijn we met 17,8 miljoen inwoners, 23,4 miljoen fietsen, 8,8 miljoen auto’s, 8 miljoen huizen en 11 miljoen banen. En bijna alles neemt meer ruimte in dan 50 jaar geleden.
 
Waarmee gezegd:

Het is voller en drukker geworden, en het zal alleen maar voller en drukker gaan worden. Daarnaast vragen alle transities waar we middenin zitten om meer en ander ruimtegebruik ten opzichte van het huidige ruimtegebruik. Denk aan:

  • De 900.000 woningen tot en met 2030, en nog heel veel meer tot 2040.
  • De natuur. De achteruitgang van de natuurkwaliteit moet worden gekeerd. De noodzaak om biodiversiteit te versterken zal niet minder maar juist meer ruimte vergen.
  • De landbouw. Duurzame landbouw vraagt echt om meer ruimte dan de huidige landbouw en om anders omgaan met ons water- en bodemsysteem.
  • De economie van de toekomst. Een circulaire economie met groeimogelijkheden zal niet alleen om extra ruimte vragen, maar ook om een ander gebruik van de ruimte.  
  • De transitie van fossiel naar duurzaam zal om meer ruimte vragen. Nederland moet in 2050 klimaatneutraal zijn; dat vraagt om totaal nieuwe netwerken voor energieopwekking en –opslag.
  • Extremer weer – wateroverlast afgewisseld met perioden van droogte – noodzaakt tot robuustere bodem- en watersystemen met ruimte voor waterberging.  
  • En daarbij willen ook ruimte behouden voor ons cultureel erfgoed… Met andere woorden: dat Nederland herkenbaar blijft.

 
Met al die ruimteclaims en transities hebben we te dealen binnen een reeks contextfactoren. Contextfactoren die je zou kunnen duiden als de dingen die ons overkomen, het grotere plaatje waarbinnen Nederland opereert, zo je wilt.
 
Ten 1e:

De demografie. Die is heel bepalend. We zullen demografie veel meer in het hart van het beleid moeten brengen. We realiseren ons onvoldoende hoe impactvol zal zijn wat er op ons afkomt – in de groei en in de vergrijzing.

Volgend jaar tikken we de 18 miljoen mensen aan, maar 10 jaar later alweer een miljoen meer. Het CBS moet doorgaans zijn prognoses bijstellen naar boven. Dus ga er maar vanuit dat we de 19 miljoen eerder halen dan 2034.

Tegelijk verdubbelt de komende 20 jaar het aantal 75-plussers, het aantal 90-plussers verdrievoudigt en het aantal 100-plussers verviervoudigt. Dat het drukker en grijzer wordt, gaat een enorme impact hebben.
 
Ten 2e:

De planetaire grenzen waarop we stuiten. We zijn natuurlijk op alle fronten de planetaire grenzen aan het overschrijden. Het klimaat verandert snel. De stijging van de zeespiegel versnelt. Op veel plekken daalt de bodem. De biodiversiteit neemt af.

We maken meer gebruik van grondstoffen dan de aarde ons kan geven. We stoten meer CO2 uit dan goed voor ons is. Meer stikstof dan de natuur aankan.
 
Voor dit alles geldt dat als we daarmee doorgaan de uitspraak “na ons de zondvloed” weleens meer letterlijk zou kunnen worden dan dat we hem ooit bedoeld hebben. “Na ons de zondvloed” mag nooit onze houding zijn, maar we lijken hem toch wel over onszelf aan het afroepen.

Ten 3e:

De sociaal-culturele verschillen in ons land.
 
Voor een klein land als Nederland zijn de sociaal-culturele verschillen heel groot. We zien die heel goed tot uiting komen in de Atlas van Afgehaakt Nederland van auteurs René Cuperus en Josse de Voogd. Die laat zien dat er grote verschillen bestaan tussen mensen, regio’s, gemeenten en wijken in Nederland.
 
Regionale verschillen als zodanig zijn geen probleem, als het gaat om regionale gewoonten, eigenheid en tradities. Maar wel als verschillen zich uiten in kansen, in perspectief en in toegang tot bestuurlijke vertegenwoordiging.
 
Je ziet het in de randen van het land, maar ook in de randen van de stad. In wijken met mensen voor wie Den Haag heel ver weg is en waar het gevoel leeft dat DAAR de besluiten vallen over hun toekomst, terwijl zij DAAR totaal geen idee hebben wat er HIER speelt.
 
Die sociaal-culturele verschillen kennen een ruimtelijke component. De verschraling van voorzieningen bijvoorbeeld. Als de lusten en lasten van economische ontwikkeling en grote transities niet gelijk zijn verdeeld, dan roept dat begrijpelijk weerstand op.
 
Ten 4e: onze gebondenheid aan internationale, grotere verbanden

In Nederland wordt in toenemende mate de kwetsbaarheid van onze afhankelijkheid gezien. De coronacrisis, de energiecrisis en alle geopolitieke spanningen maken duidelijk dat we werk moeten maken van strategische autonomie.

Maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat we in toenemende mate voor onze bescherming en daarmee onze strategische autonomie afhankelijk zijn van Europa. Zo ook van internationale wet- en regelgeving. We zijn als land gebonden aan internationale afspraken. Dat is de realiteit, en de context waarbinnen we ons werk doen. Of het nu gaat over migratie, veiligheid, energievoorziening, natuur of milieu.
 
De waarheid is: mensen in het land projecteren hun angsten, verlangens en onzekerheden op de nationale overheid, die daarvoor in toenemende mate afhankelijk is van Europa om een echt beschermende overheid te kunnen zijn. En overigens – om een nabije overheid te kunnen zijn – is die nationale overheid in toenemende mate afhankelijk van lokale overheden. De bestuurlijke werkelijkheid om te doen wat nodig is, is zonder meer complex.  
 
Beste studenten, planologen.
 
Samenvattend:

Al die ruimteclaims en die grote transities vragen meer ruimte én om verandering van de manier waarop we onze ruimte gebruiken. Het vraagt om Ruimtelijke Ordening. Om regie. Om nationale regie.
 
Waarom dat moet, is omdat we:
 
Ten 1e, onze ruimte eerlijk willen verdelen. Niet het recht van de sterkste maar de sterkte van wat recht – van wat rechtvaardig is – moet bepalend zijn. Dat moet onze basis zijn. Solidariteit. De lusten en lasten van veranderingen eerlijk willen verdelen.
 
Ten 2e, willen we dat de keuzes van nu niet ten koste gaan van toekomstige generaties. Rentmeesterschap heet dat. We hebben de aarde in feite van onze kinderen en kleinkinderen te leen en willen die ook weer in goede staat overdragen. Bij beslissingen van nu zullen we telkens een denkbeeldige stoel voor toekomstige generaties aan onze vergadertafel moeten zetten, en ons de vraag moeten stellen: wat zouden zij van deze keuze vinden?
 
En ten 3e: omdat we willen beschermen wat van waarde is. Oftewel: De kwaliteiten versterken die samen het Nederland vormen dat we herkennen.
 
Daaruit vloeit ook een 4e punt voort: namelijk dat je via ruimtelijk beleid ook wilt versterken wat kwetsbaar en onderbenut is. 
 
Stel dat we dit alles niet doen, dan geldt in de ruimte “wie het eerst komt, wie het eerst maalt”, dan geldt het recht van de sterkste en dan geldt dat al die dingen die wij van waarde vinden voor toekomstige generaties misschien wel verloren gaan. Dan worden die dingen als vanzelf opgevreten door andere ruimtevragen.   
 
Beste studenten.
 
Het moge helder zijn dat hierom die nieuwe Nota Ruimte nodig is. Het is niet zo makkelijk om te zeggen of dit nu de 5e nota wordt, of de 6e, of de 7e, of de 8e, vanwege alle tussenproducten die er zijn geweest die wel het karakter hadden van een nota ruimte maar het ook weer niet echt waren. Kortom: laten we het gewoon de nieuwe Nota Ruimte noemen.
 
We hadden in ieder geval al de NOVI, de Nationale Omgevingsvisie. Die is nog geen 3 jaar geleden vastgesteld. Dat was inhoudelijk best een goed stuk. Een 1e noodzakelijke stap.
 
Maar er miste ook het nodige. We misten een duidelijke visie. We misten scherpere keuzes. Welke kant we als land op willen.

We misten ook de instrumenten om ook daadwerkelijk te kunnen sturen op die keuzes. Terwijl die juist een onontbeerlijke steun in de rug zijn van decentrale overheden om hun werk goed te kunnen doen.
 
Kortom:

We misten nog een hoofdstuk. Namelijk het ‘hoe dan’.

Hoe gaan we het doen en hoe pakken we de regie als Rijk? Hoe Nederland ruimtelijk een samenhangend land blijft. 
 
De kern van de nieuwe Nota Ruimte wordt ‘Heel Nederland’. Vanuit de noodzaak tot het benutten van heel Nederland. Om alle ruimtevragen en transities een plek te kunnen bieden. En tegelijk om aan heel Nederland perspectief te bieden.
 
We moeten met nieuwe concepten Nederland bedienen in zijn verstedelijking, in zijn mobiliteit, in zijn woonbehoeften, in zijn voedselvoorziening, in zijn energievoorziening, in zijn economie.   We gaan de mensen in het land betrekken bij alle afwegingen die we te maken hebben rond de grote transities.
 
En nieuw hierbij is ook echt dat we al die verschillende ruimtelijke thema’s – water, bodem, natuur, klimaat, economie – voor alle delen van Nederland integraler, meer met elkaar zullen afwegen binnen dat kleine stukje land. Meer dan we ooit in andere nota’s deden.
 
De omvang van de nieuwe Nota Ruimte zal in alle opzichten breder, groter, ingrijpender zijn dan voorheen. Waar de eerste nota nog geografisch afgebakend was – vooral gericht op het Westen -, en de daaropvolgende nota’s nog vooral gericht op verstedelijking waren – wonen, mobiliteit, groen -, daar zal het nu ook gaan over thema’s als landbouw, natuur en energie en – geografisch gezien – ook veel meer over het oosten, noorden en zuiden van het land.  
 
Het is duidelijk waarom.
 
Het is oneerlijk om de lusten en lasten van de grote transities die we door te maken hebben ongelijk te verdelen. We kunnen niet meer met zijn allen op een kluitje in de Randstad blijven wonen. Het is te duur. Het is te druk.
 
We kunnen het ons naar toekomstige generaties ook niet blijven veroorloven om maar door te blijven bouwen op moeilijke bodems in het westen, en in gebieden waar ruimte nodig moet blijven voor water. Dat is niet iets dat we willen afwentelen op onze kinderen en kleinkinderen.
 
Daarom zullen we het steven ook moeten wenden naar het oosten, noorden en zuiden van het land.
We moeten sterk houden wat sterk is. Maar ook sterker maken wat sterker zou of had moeten zijn.
 
Onze investeringen zijn de afgelopen decennia meestal beland in de zogeheten Ruit van Alkemade, een ruit die grofweg gevormd wordt door de punten Amsterdam, Amersfoort, Eindhoven en Rotterdam en uit de koker komt van de voormalige Rijksbouwmeester Floris Alkemade. Als je je rekenmachine erbij pakt en de meest doelmatige investering becijfert, dan kom je meestal uit op plekken waar je je andere investeringen ook al had gedaan. Kortom: in de Ruit van Alkemade.

Dat is ook gebeurd. We maakten sterker wat sterk is. Daarmee hebben niet alle regio’s evenzeer kunnen meeprofiteren van de investeringen van de afgelopen tientallen jaren, en hebben we kansen in andere delen van het land veel te weinig benut.
 
We zijn doorgeslagen in MKBA-fetisjisme en hebben veel te weinig nagedacht over hoe we alle regio’s bij het land konden betrekken. En de vraag is of we daarmee recht hebben gedaan aan de kansen die onze regio’s ons zouden kunnen bieden.
 
De overfocus op doelmatigheid van de laatste decennia heeft niet geholpen bij het eerlijk delen van alle investeringen. Ook – mede daardoor – kent de nieuwe Nota Ruimte een inzet op “Heel Nederland”. Omdat we de ruimte van heel Nederland nodig hebben en willen benutten. Maar ook omdat we perspectief willen bieden aan alle regio’s. Omdat we kansen en talent willen benutten. Omdat we een bijdrage willen leveren aan het verkleinen van de kloof tussen Den Haag en de rest van het land. Om Nederland als het ware ‘te helen’.

Er is meer dat telt dan alleen economisch belang. Er is meer dat telt dan alleen efficiency en doelmatigheid. Het gaat niet alleen om sterk maken wat sterk is, maar ook over sterk maken wat sterk moet zijn.
 
Beste studenten.
 
In de Nota Ruimte gaat het niet alleen om 2030. Om goed de toekomst in te gaan moet je je koplampen altijd hoger willen afstellen. Beslissingen neem je niet alleen voor over 20 jaar, maar ook voor het Nederland van over 50 jaar, of 100 jaar. Dus we moeten niet alleen naar 2030 kijken, maar ook naar 2050 en 2100.
 
Als we immers blijven doen wat we deden zullen zekerheden als water, energie, natuur, onze voedselvoorziening in afnemende mate zekerheden blijken te zijn – als we tenminste niet goed ruimtelijk doordenken hoe we het Nederland van 2100 voor ons zien. 
 
In het domein van de Volksgezondheid speelt zoiets als de preventieparadox. Preventie – maatregelen om ziekte te voorkomen – is natuurlijk voor iedereen de beste, de minst ingrijpende en goedkoopste manier om onheil af te wenden.

De paradox is: omdat dat onheil nog niet ervaren wordt, is de wil om aan preventieve maatregelen te doen – hoe rationeel en logisch ook – helemaal niet vanzelfsprekend. En als je door preventief ingrijpen slaagt om dat onheil af te wenden, dan zullen mensen zeggen: “Hé maar het onheil heeft zich helemaal niet voorgedaan! Was het wel nodig?”

In coronatijd was dit hét grote probleem.
 
Bij transities speelt iets vergelijkbaars. Het moment dat je de transitie eigenlijk zou moeten inzetten, valt op een moment waarop een mens zal denken: “Is het wel echt nodig?”

Als we de Club van Rome bijvoorbeeld serieuzer hadden genomen en we vanaf de Derde Nota daadwerkelijk op een consciëntieuze manier waren bezig gegaan met CO2-reductie, dan had toen het draagvlak daarvoor waarschijnlijk buitengewoon gering geweest. En stel dat we er in geslaagd waren, dan hadden we misschien inmiddels gezegd: “Was het nou echt nodig om daar toen zo’n punt van te maken?!”
 
Een transitie op tijd inzetten, zorgt ervoor dat maatregelen in rust kunnen worden genomen, minder ingrijpend hoeven te zijn en minder duur hoeven te zijn. Een transitie te laat inzetten, maakt van iedere normale transitie een crisis. En toch: het is niet makkelijk om zo ver vooruit het draagvlak te vinden.
 
Ik wil er vooral mee onderstrepen waarom het zo van belang is om onze koplampen hoger af te stellen en de blik ook richting 2050, 2100 te werpen. 
 
Beste studenten.
 
Voor de korte termijn wordt het al ingewikkeld genoeg. Daar staan we voor een enorme klus voor intensief ruimtegebruik, om heel veel ruimteclaims te combineren.

Het bouwen van woningen met schone energie en goede bereikbaarheid bijvoorbeeld. Of de ontwikkeling van het landelijke gebied hand in hand laten gaan met de versterking van de natuur.

Maar de vergezichten richting 2050 en 2100 zijn van een geheel andere orde van grootte. Die doen niet onder voor de heroïsche projecten die we in de 20ste eeuw tot stand hebben gebracht.
 
Om de verre toekomst in beeld te krijgen, werken we nu aan zogenaamde Stel-dat verkenningen. Ik geef jullie een paar voorbeelden:
 
Neem de klimaatverandering en het effect op de zeespiegelstijging. Tot 2100 moeten we ons voorbereiden op een stijging van een 1 meter. De vraag is: Hoe gaan we daarop inspelen? Hoever kun je het water inlaten? Hoeveel kun je meebewegen met de ruimte die het water van ons gaat vragen? Je zult de huidige kustlijn moeten versterken, je zult binnenslands misschien meer verdediging moeten aanbrengen. Of dient zich een moment aan dat we toe moeten naar een nieuwe kustlijn?
  
OF: neem de landbouw. We zijn groot geworden door onze strijd tegen het water, van het naar onze hand zetten van water en bodems. Maar de grenzen daarvan komen in zicht. We zullen moeten accepteren dat het water meer de ruimte moet krijgen, en dat je op de ene bodem wel en op de andere bodem niet kunt bouwen of verbouwen – of anders moet bouwen of verbouwen. De vraag is daarbij: Hoe houden we onze voedselvoorziening op orde? Welk perspectief ligt er voor de landbouw in het verschiet? Welke nieuwe verdienmodellen zijn er voor de boer? In hoeverre kunnen we de materialen die we nodig hebben om te bouwen laten verbouwen door onze boeren?
 
OF: neem de demografie. We weten dat de demografische ontwikkeling grote impact gaat hebben. Dat we richting 2050 mogelijk in de buurt komen van 20 miljoen Nederlanders. Stel dat we de groei van de bevolking veel meer opvangen in het zuiden, oosten en noorden van Nederland? Vanuit het idee van de compacte ontwikkeling van de stad, met voorzieningen, goede bereikbaarheid en het groen overal dichtbij? Wat is er dan nodig om dit mogelijk te maken? En hoe kunnen we de economie in deze regio’s dan tegelijk meegroeien?
 
Beste studenten, hoogleraren.
 
Een Nederland met een duurzame energievoorziening, met een circulaire economie en landbouw, met 20 miljoen mensen is echt een ander Nederland dan het Nederland van 2023. Een ander type samenleving. Daar komen we niet met een beetje finetunen.
  
De Tilburgse praktijkhoogleraar Joks Janssen trekt terecht een parallel met de wederopbouwperiode van na de Tweede Oorlog. Ook toen doordachten we opnieuw hoe het land eruit moest komen te zien.

Met 1 verschil: Nederland is nu geen tabula rasa, geen leeg vel, maar een tabula scripta – een volledig ingericht en bestemd land, waar iedere vierkante meter van het land in gebruik is. We staan met andere woorden voor een ‘wederombouw’, zoals Joks Janssen het noemt. Het bestaande is veel bepalender voor onze plannen dan toen.
 
Toen Berlage voor Groningen en Den Haag, Cornelis van Eesteren voor Amsterdam en Dirk Frieling en Teun Koolhaas voor Almere hun stedelijke uitbreidingsplannen maakten, konden ze nog een geheel nieuwe structuur om de steden bedenken. Het land rond de stad was leeg. Een meter zand erop, en gaan!
 
In de tijd van de Tweede Nota kon je gewoon nog dorpen aanwijzen en zeggen: deze gaan groeien. Zoetermeer van 8000 naar 100.000 inwoners, Spijkenisse van 3700 naar 70.000. Een Almere – inmiddels de zesde stad van het land – bestond nog niet eens. Sterker nog, het land waarop Almere is ontwikkeld bestond nog niet eens.
 
Werkend aan het nieuwe hoofdstuk van ons land beginnen we niet op een nieuwe bladzijde, maar op een volgeschreven blad.
 
Beste studenten, hoogleraren.
 
Ik kom tot een afronding.
 
Juist mensen als jullie – mensen uit het RO-vakgebied – zijn de 1e die over de toekomst zullen mogen nadenken. Jullie zijn het die straks de woonwijken, industrieterreinen en natuurparken van de toekomst op de tekentafel gaan zetten. Jullie bepalen in niet geringe mate hoe Nederland er in de volgende eeuw uitziet. Jullie maken ons land klaar voor de toekomst.
 
Er zijn een hoop somberaars. Defaitisten. Cynici. Pessimisten. Het is aan de mensen uit het domein van  Ruimtelijke Ordening – zeker aan jonge mensen als jullie – om daar weer hoop tegenover te zetten.
 
De uitdagingen waar we nu voor staan zijn groot. Maar niet de grootste en ingewikkeldste waar de mensheid ooit voor heeft gestaan. En kijk ook hoe we daar mee om zijn gegaan.
 
Denk maar aan de wederopbouw. Nadat Europa letterlijk in puin lag, hebben we het continent weer wederopgebouwd.

Denk maar aan de Deltawerken. Nadat een woestenij van water grote delen van het land vernietigde, hebben we het Deltaplan bedacht en uitgevoerd.

Denk aan de woningnood. Men zegt dat het niet kan: 100.000 woningen per jaar. En dat terwijl we dat in de geschiedenis al tientallen jaren achter elkaar hebben gedaan – toen het woningtekort ‘volksvijand no. 1’ was, toen het woningtekort werd neergezet als ‘een nationale ramp’. Op al die momenten bouwden we - ook toen - die 100.000 woningen per jaar. En nog zonder de technische mogelijkheden die er nu wel zijn.

We zijn niet gevangen door krachten of machten waar we geen controle op hebben. Als je 1 en ander meer in historische context plaatst, als je vaststelt dat drastische ruimtelijke veranderingen, in landschap, steden en landbouw niet alleen iets van deze eeuw zijn,als je dat perspectief kiest en met een wat optimistischer gemoed naar de problemen van nu kijkt,dan kom je algauw uit op de woorden van John F. Kennedy die ooit zei: “Our problems are man-made, therefore: they can be solved by man. And man can be as big as he wants.

Met andere woorden:

Als we toegewijd zijn dan kunnen we kiezen voor dat toekomstbestendiger, eerlijker en duurzamer Nederland. Als we het ons kunnen voorstellen, dan kunnen we het ook realiseren.
Ik hoop in ieder geval dat bij een beetje planologiestudent de handen jeuken om aan de slag te gaan.