Toespraak van staatssecretaris Rechtsbescherming bij congres terugplaatsen na gedwongen uithuisplaatsing
Toespraak van staatssecretaris Struycken (Rechtsbescherming) bij het congres over terugplaatsen na gedwongen uithuisplaatsing, op 9 mei 2025 aan de Universiteit Leiden.
“Zij die haar kind desnoods door een andere moeder wil laten opvoeden om te verhinderen dat het door het zwaard wordt gekliefd moet de ware moeder zijn – daarom zal zij het kind toegewezen krijgen”.
Dames en heren, je hoeft niet enorm Bijbelvast te zijn om dit citaat te herkennen: dit is het Salomonsoordeel, dat is beschreven in hoofdstuk 3, 16-28 van het boek 1 Koningen van de Bijbel. Ik veronderstel dit verhaal gemakshalve bij u bekend.
Ik moest aan dit citaat denken toen ik de uitnodiging voor dit congres ontving – waarvoor hartelijk dank. Bij dit verhaal staat immers de liefde van de moeder voor haar kind centraal, de hechting op basis van een onbreekbare bloedband tussen ouder en kind, en dan gaat het natuurlijk niet alleen om een moeder maar ook om een vader en tot op zekere hoogte ook de verdere familie. Maar het bijbelverhaal reflecteert ook de uiterst precaire situatie waarin iemand zich bevindt die zich moet uitspreken over de waarde van deze band.
Hetzelfde geldt in zekere zin voor uithuisplaatsing en terugplaatsing, het thema waarvoor wij hier bij elkaar zijn.
Ik heb deze uitnodiging met graagte geaccepteerd om 2 redenen.
Allereerst omdat ik het ontzettend belangrijk vind, en het als een voorrecht beschouw dat ik jeugdbescherming in mijn portefeuille heb – en het daarbinnen ook als prioriteit heb aangewezen.
Dit heeft uiteraard te maken met de enorme impact die de jeugdbescherming heeft op kinderen, ouders en gezinnen. Tragische gebeurtenissen als die van het meisje in Vlaardingen snijden door je ziel en laten blijvende littekens achter.
Maar ook met de impact die het heeft op alle professionals in de jeugdbescherming, die naar eer en geweten adviseren, begeleiden en uitspraken doen – waarvan pas achteraf blijkt, of soms helemaal nooit, of je het juiste hebt gedaan. Het is zwaar en verantwoordelijk werk, dat ontzettend dankbaar en tegelijk ondankbaar kan zijn.
De andere reden dat ik hier vandaag graag ben is de overtuiging dat we op een keerpunt in de jeugdbescherming staan. Voorheen stond de veiligheid van het kind op korte termijn onmiskenbaar op de 1e plaats. En hoe logisch en vanzelfsprekend dit ook klinkt: dit ging geregeld, en onnodig, ten koste van de band met de moeder, vader, broers en zussen. Deze banden werden niet genegeerd, maar ook niet per se als hoogste goed of doorslaggevend beschouwd.
We zien nu een kentering in dit denken. Het meest pregnant komt dit tot uiting in de recente uitspraak van het Europese Hof van de Rechten van de Mens, van 15 april jongstleden, in de zaak Van Slooten tegen Nederland. In deze zaak, die speelde vanaf 2015, is de gezagsbeëindiging getoetst aan het recht op family life zoals dit is neergelegd in artikel 8 van het EVRM. Het Hof oordeelt dat de autoriteiten de mogelijkheid van hereniging van het kind met de moeder al in een vroeg stadium hebben opgegeven, zonder dat hier grondig onderzoek naar is gedaan.
De implicaties van deze uitspraak voor de praktijk, het beleid van jeugdbeschermers, met inbegrip van de Raad voor de Kinderbescherming, en voor wet- en regelgeving moeten grondig worden onderzocht. Het gaat mij nu om een aantal kernelementen in de onderbouwing van deze uitspraak.
Het hof zegt eigenlijk: Uithuisplaatsing is een ultimum remedium. De staat moet zich onthouden van ingrijpen in het gezinsleven, tenzij dit ingrijpen voorzienbaar is bij wet, een legitiem doel dient en noodzakelijk is.
Bij iedere jeugdbeschermingsmaatregel moet de maatregel worden getoetst op basis van deze drieslag; moet worden afgewogen of de maatregel wel het doel dient waarvoor het wordt ingezet. De verzochte maatregel moet proportioneel zijn, en minder ingrijpende maatregelen moeten zijn uitgeput.
Een uithuisplaatsing en de beëindiging van ouderlijke gezag zijn ingrijpende maatregelen waar altijd zorgvuldig onderzoek aan vooraf moet gaan en wat om zeer zorgvuldige besluitvorming vraagt. Het is goed dat het Europese hof de problematiek in de sleutel van artikel 8 EVRM plaatst, en in dit perspectief een voor de toekomst belangrijke standaard zet.
2 belangrijke gebeurtenissen bevestigen voor mij dat het Hof met zijn uitspraak ons in de juiste richting wijst.
Allereerst de toeslagenaffaire, of beter: het toeslagenschandaal. Onder andere het rapport van de commissie Hamer maakt duidelijk hoe rigide en rechtlijnig er soms over veiligheid en ontwikkeling werd gedacht. Oorzaken en randvoorwaarden werden door elkaar gehusseld, snelheid werd verkozen boven zorgvuldigheid, en vragen over geschiktheid werden ingewisseld voor vragen over schuld.
We kennen inmiddels de hartverscheurende verhalen over uit elkaar gerukte gezinnen in situaties waarin dat wellicht vermeden had kunnen worden. Gezinnen waarvan de onrust over de financiële situatie hopelijk straks is opgelost, maar de schade door het verlies van de band met het kind blijvend is; de schade bij het kind en de schade bij de ouders en de verdere familie.
De andere ontwikkeling is het wetenschappelijk onderzoek zoals dit hier vandaag op tafel ligt. Dit onderzoek laat zien waarom een nieuw denken over jeugdbescherming nodig is.
In dit onderzoek hebben de juridische en de pedagogische faculteiten hun krachten gebundeld. Het is een vernieuwend onderzoek, omdat het bepaalde leemten opvult in de kennis over uithuisplaatsingen. Het gaat over feiten, over patronen. Maar ook over de kwalitatieve beleving van betrokkenen die langdurig in herhuisvestingszaken zijn gevolgd. Dit rapport is erg belangrijk en zal nog lang mede-beleidsbepalend zijn.
Ondanks alle goede intenties voelen kinderen en ouders zich niet altijd gehoord en gezien, en ervaren zij vaak onrecht. De steun en hulp die zij verwachten blijft uit.
Wat mij bijzonder trof, was het verschil tussen het perspectief van de professionals en het perspectief van de ouders en kinderen.Het onderzoek laat zien dat ouders niet altijd het gevoel hebben dat er aan terugplaatsing wordt gewerkt. Aan welke doelen moeten zij werken om hun kinderen weer thuis te krijgen? Zijn de doelen van een uithuisplaatsingstraject altijd duidelijk en transparant genoeg voor ouders en kinderen? Ervaren zij voldoende steun en begrip voor hun belangen?
Tel hierbij op het aantal terugplaatsingen na uithuisplaatsingen, het aantal overplaatsingen, het aantal spoedmachtigingen en de grote regionale verschillen tussen de GI’s en je weet: ergens gaat hier iets niet goed.
De vraag is dan: wat doen wij eraan? En met wij bedoel ik: wij als departement, dus mijn ambtenaren en ik als bewindspersoon met jeugdbescherming in de portefeuille, maar ook wij als professionals in het veld. De jeugdbeschermers, de wetenschappers, de juristen.
Natuurlijk is er het wetsvoorstel Verbetering rechtsbescherming in de Jeugdbescherming, dat in consultatie is geweest en nu wordt voorbereid voor de toezending aan de Raad van State. Ik hoop van harte dat u zich hier allemaal over heeft uitgesproken.
Juist U allen, in welk verband dan ook, kunt een bijdrage leveren aan verbetering van de rechtsbescherming van kinderen en hun ouders, en daarmee aan versterking van onze rechtsstaat, door vanuit uw kennis en ervaring bij te dragen aan de kwaliteit van de nieuwe wetgeving.
Mocht U niet in de gelegenheid zijn geweest te reageren binnen de consultatietermijn, dan nodig ik U van harte uit dit alsnog te doen! Dit is echt belangrijk – nu is de juiste tijd om mij te helpen de rechtsbescherming in de jeugdbescherming echt te versterken, althans wat het wettelijk kader betreft. Ik geef u graag nog 4 weken vanaf vandaag!
Ik noem een aantal kernelementen van het wetsvoorstel dat moet leiden tot een nieuw wettelijk kader waarbinnen de herziening van de jeugdbescherming kan plaatsvinden. Ten 1e het recht op kosteloze rechtsbijstand voor de ouders (en voor iedere ouder in geval van een verstoorde relatie tussen de ouders, zodat ook de vader beter gehoord wordt). Ten 2e het bevorderen van allerlei vormen van omgang na uithuisplaatsing en wel door middel van een verplicht omgangsplan, en ten derde een rechterlijke toets op het perspectiefbesluit.
Naast dit wetsvoorstel zijn we druk bezig met de invulling van het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming. Hier werken we aan een nieuwe werkwijze die gezinsgericht werken moet verankeren, het systeem eenvoudiger en lerend maakt en waarin een cultuuromslag moet zorgen voor werken met en naast gezinnen. Ook als er veiligheidsvraagstukken spelen.
De proeftuinen vormen de basis voor de ontwikkelingsrichting van het Toekomstscenario. Hoever we langs deze lijnen gaan komen, is op dit moment wat onzeker, enerzijds doordat er nog geen financiële middelen zijn voor de transitie, en anderzijds doordat er in het proces ruis is ontstaan tussen de verschillende gesprekspartners. Maar ik heb er vertrouwen in dat we het proces de komende weken weer op de rit gaan krijgen.
Maar zoals ik zei: de vraag is wat wij eraan gaan doen, en dan gaat het mij om het wij. Om ons allemaal. Mijn bijdrage moet zijn: verbetering van het wettelijk kader. U levert ieder uw eigen bijdrage, als wetenschapper die de juridische of pedagogische aspecten onderzoekt en analyseert, of als professional in het veld, die werkt aan nieuw beleid in de uitvoering en waar nodig een verandering van de cultuur.
Ieder een eigen bijdrage, maar ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid waarin wij elkaar ondersteunen. Door te spreken over hoe wij samenwerken, elkaar stimuleren, elkaar uitdagen, van elkaar leren. En hoe wij niet in inzichten van 20 jaar geleden blijven hangen maar middenin de maatschappij blijven staan.
We zien dat die maatschappij verandert. Ik signaleer dat samengestelde gezinnen geen uitzondering meer zijn maar bijna de norm. Veel kinderen leven een in samenstel van gezinsverbanden, met halfbroers en zussen, stiefbroers en zussen, biologische ouders, aangetrouwde ouders, plus alle grootouders en verdere familie die met hen mee komt.
In deze gezinnen ontstaat een veel breder en meer gedifferentieerd palet aan hechtingsrelaties. Dit is een maatschappelijke ontwikkeling die noopt tot heroverweging van de uitgangspunten van de jeugdbescherming. Hechting in een ouderrelatie is niet meer met de één of met de ander; misschien kan een gehechte relatie tegelijkertijd bestaan in de relatie tot een pleegouder of voogd en in de relatie tot een of beide biologische ouders.
Zonder pedagogisch verstand van zaken te hebben, werp ik de vraag op of een meer gedifferentieerd maatschappelijk scala aan hechtingsrelaties niet ook een weerslag moet krijgen in tenminste de wettelijke kaders voor omgang tussen kinderen en ouders en broers en zussen en verdere familie, zelfs als het zogenaamde perspectief niet primair meer bij de biologische ouders ligt.
Hierbij komt ik terug op de uitspraak van het EHRM, dat ons noopt te denken vanuit het perspectief van het recht op family life. In de kern wijst de uitspraak ons op het belang van werken aan terugplaatsing, of tenminste vormen van omgang, waarnaar grondig onderzoek moet worden gedaan. Meer nog dan mogelijk in het verleden gebeurde en wat, meer dan wij nu wenselijk vinden, heeft geleid tot uithuisplaatsingen zonder perspectief op terugplaatsing of een andere vorm van omgang.
De vraag die rijst is wat family life, zoals beschermd in Artikel 8 EVRM, precies behelst, mede in het licht van samengestelde gezinnen met meervoudige ouderrelaties en mede in het licht van het besef dat sprake kan zijn van een breed spectrum aan gedifferentieerde hechtingsrelaties. Misschien dat dit alles terug moet komen in onze toepassing van het begrip family life, en dat dit een weerslag moet krijgen in een veel breder en gedifferentieerd plan voor contact en omgang.
Beste mensen, wij zijn sinds de tijd van koning Salomo van ver gekomen. Wij gaan inmiddels iets zachtzinniger en meer weloverwogen om met geschillen in de jeugdbescherming. Gelukkig maar.
Maar laat zijn wijsheid en zijn scherpe oog voor ouder-kind verhoudingen ons wel een spiegel voorhouden. De bloedband tussen moeder en kind maar ook die met vaders, broers en zussen en opa’s en oma’s is aan een herwaardering toe. Ik hoop dat een dag als vandaag hier een mooie aanzet toe is.
Dank voor uw aandacht.