Aanpak voortijdig schoolverlaten (vsv)

De Rijksoverheid wil voorkomen dat jongeren van 12-23 jaar zonder startkwalificatie van school gaan. Zonder een diploma voor mbo, havo of vwo hebben jongeren minder kans op werk. Vanaf 1 januari 2026 moeten scholen en gemeenten voorkomen dat jongeren tot 27 jaar zonder diploma of werk thuis komen te zitten.

Aantal leerlingen dat voortijdig stopt iets gedaald

In het schooljaar 2023-2024 gingen 29.163 leerlingen tussen 12 en 23 jaar van school zonder diploma voor mbo (niveau 2, 3 of 4), havo of vwo (startkwalificatie). Dat zijn minder voortijdige schoolverlaters dan in schooljaar 2021-2020. In dat coronajaar stopten 30.520 leerlingen met  school zonder diploma voor mbo (niveau 2, 3 of 4), havo of vwo. 

Welke leerlingen als voortijdig schoolverlater tellen

Vanaf 1 januari 2026 is een voortijdig schoolverlater een jongere die:

  • tussen de 12 en 27 jaar is (voorheen was dat tussen 12 en 23 jaar);
  • niet staat ingeschreven op een school;
  • geen diploma heeft op mbo-niveau 2, 3, of 4, of voor havo- of vwo (een startkwalificatie);
  • niet uit het praktijkonderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs komt (behalve als deze jongere doorleert op het mbo).

Oorzaken voortijdig schoolverlaten

Jongeren gaan om verschillende redenen te vroeg van school. Vaak gaat het om een combinatie van oorzaken, zoals:  

  • een verkeerde studiekeuze;
  • andere verwachtingen over de opleiding;
  • liever willen werken;
  • persoonlijke en mentale problemen.

Zonder startkwalificatie minder kans op baan

Jongeren zonder startkwalificatie vinden minder vaak werk. Dat bleek in 2020 uit onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). 70% van de jongeren die in 2008 zonder diploma het mbo verliet (en 10 jaar later nog geen startkwalificatie hadden), had in 2018 geen betaalde baan. Als ze wel werk hadden, was dat vaker een flexibele baan, waardoor ze minder inkomen hebben en volgens het CBS sneller werkloos kunnen zijn.

Doelen aanpak voortijdig schoolverlaten

De Rijksoverheid wil met de aanpak voortijdig schoolverlaten dat:

  1. In 2026 maximaal 18.000 leerlingen van 12 tot 23 jaar die zonder startkwalificatie van school gaan.
    Dat zijn er ruim 11.000 minder dan in schooljaar 2023-2024. De Rijksoverheid heeft het doel voor jongeren van 12 tot 27 jaar vastgesteld op maximaal 23.000 vsv’ers.
  2. Minder jongeren thuis zitten zonder school en werk.

Maatregelen tegen voortijdig schoolverlaten

De Rijksoverheid wil de oorzaken van voortijdig schoolverlaten aanpakken met verschillende maatregelen:

  • Betere samenwerking tussen scholen, gemeenten en doorstroompunten.
    Scholen kunnen al voor dat de jongere van school gaat de gemeente inschakelen voor hulp om een jongere aan een baan te helpen.  Ook kunnen scholen eerder aan een doorstroompunt doorgeven dat een student dreigt af te haken. Samen met de student kunnen zij dan afspraken maken over het vervolg. Als het nodig is werken zij ook samen met partijen uit de zorg, schuldhulp of veiligheid.
  • Betere kennismaking met opleiding en werk
    Scholen moeten studenten helpen om zich te oriënteren op hun loopbaan. Bijvoorbeeld met vragen over hun doel, talenten en motivatie. Ook moeten scholen studenten die nog niet weten welke opleiding ze willen volgen, meer mogelijkheden bieden om bij verschillende bedrijven ervaringen op te doen. En samen met de studenten bespreken wat ze van die werkervaring vonden en of zo’n baan iets voor hen is
  • Overstap van voortgezet onderwijs naar mbo makkelijker maken
    Bijvoorbeeld voor leerlingen uit het speciaal onderwijs die in de grote klassen op het mbo ondersneeuwen. Of extra taalles voor nieuwkomers die het Nederlands nog niet genoeg beheersen.
    Scholen kunnen leerlingen die op het mbo ontdekken dat ze een verkeerd beroep hebben gekozen, meer begeleiden. In sommige onderwijsregio’s begeleiden overstapcoaches leerlingen die naar het mbo willen met hun studiekeuze, hun aanmelding en om een leerwerkplek te vinden.
  • Jongeren meer mogelijkheden geven om in de praktijk te werken
    Jongeren gaan soms van school omdat ze dan meer kunnen verdienen. Ook haken leerlingen soms af om ze liever werkervaring opdoen, dan studieboeken lezen of les over theorie krijgen.
    Mbo-scholen kunnen deze leerlingen meer uren in de praktijk laten maken. Dat kan met de beroepsbegeleidende leerweg (bbl). Dat is een mbo-opleiding die werk en leren combineert. En waar leerlingen 3 tot 4 dagen per week werken.
  • Zorgen dat jongeren ook tijdens schooljaar kunnen starten op mbo
    Mbo-scholen kunnen jongeren ook de mogelijkheid geven om gedurende het schooljaar in te stromen. Op veel mbo’s kunnen jongeren alleen in september starten. Als ze te laat zijn, moeten ze een jaar wachten. Daardoor kiezen jongeren soms om maar te gaan werken en zonder opleiding of startkwalificatie. Mbo-scholen die meer instroommomenten willen bieden, kunnen daarvoor begeleiding krijgen van het Nationaal Groeifondsprogramma Npuls.
  • Leerlingen meer mogelijkheden geven om een deel van mbo-opleiding te volgen
    Mbo-scholen en bedrijven kunnen sinds september 2025 subsidie krijgen voor studenten die een deel van een mbo-opleiding in de praktijk volgen. Zo kunnen jongeren stap voor stap toegroeien naar een mbo-diploma, bijvoorbeeld in beroepen met een groot tekort aan personeel. Het gaat om de SLIM scholingssubsidie.
    Jongeren kunnen dan bijvoorbeeld eerst assistent worden in de kinderopvang en dan opwerken naar een volwaardig medewerker. Je haalt dan praktijkcertificaten.

De stand van zaken van de maatregelen staat in de Kamerbrief over voortgang actieplan voortijdig schoolverlaten uit maart 2025.

Wie doet wat om voortijdig schoolverlaten te voorkomen

Wat mbo-scholen moeten doen tegen vsv

Mbo-instellingen moeten zelf het onderwijs en de begeleiding van studenten verbeteren om te voorkomen dat leerlingen voortijdig van school gaan. Elk mbo heeft in eenkwaliteitsagenda vastgelegd hoe ze dit gaan doen. Mbo-scholen en de Rijksoverheid hebben bijvoorbeeld afgesproken dat scholen kansengelijkheid bevorderen en het onderwijs beter laten aansluiten op de arbeidsmarkt. Die afspraken staan in de Werkagenda mbo 2023-2027. Mbo-scholen en Rijksoverheid streven er naar dat in 2026 minder dan 18.000 leerlingen zonder startkwalificatie van de mbo gaan.

Wat gemeenten moeten doen tegen vsv

Gemeenten moeten voorkomen dat leerlingen zonder startkwalificatie van school gaan. Dat staat in de Wet educatie en beroepsonderwijs (artikel 8.3.2). Gemeenten zetten daarvoor leerplichtambtenaren en doorstroomcoaches in.

  • Leerplichtambtenaren nemen contact op met jongeren die veel spijbelen. Dat kan een voorteken zijn van schooluitval.
  • Doorstroomcoaches begeleiden jongeren die zonder diploma van school gaan. Ze leggen contact met de jongeren, soms al op school, bellen of gaan langs om ze aan te moedigen hun diploma te halen. Als dat niet haalbaar is, helpen ze jongeren om werk of vrijwilligerswerk te vinden. Jongeren met persoonlijke problemen helpen ze om de juiste zorg te vinden.

Geld voor vsv

Gemeenten krijgen jaarlijks ruim € 47 miljoen van de Rijksoverheid voor Doorstroompunten. Hiermee betalen gemeenten de doorstroomcoaches.

De Rijksoverheid stelt jaarlijks € 49,6 miljoen beschikbaar voor het regionale vsv-programma. Gemeenten krijgen daar € 19,2 miljoen van, mbo-scholen € 30,4 miljoen. Gemeenten en scholen maken voor de besteding van dit geld een gezamenlijk plan. In dit regionaal vsv-programma staat welke maatregelen scholen en gemeenten samen inzetten om vsv tegen te gaan. Vanaf 2026 hebben de regionale vsv-plannen een andere naam: regionale programma’s.

Vanaf 2026: jongeren langer begeleid naar school of werk

Jongeren zonder startkwalificatie krijgen vanaf 1 januari 2026 langer begeleiding om een diploma te halen of om werk te vinden. Scholen, gemeenten en doorstroompunten moeten meer gaan samenwerken. Ze moeten voorkomen dat jongeren hun startkwalificatie niet halen of werkloos worden. Dat is het gevolg van de nieuwe Wet van school naar duurzaam werk die in 2026 ingaat.

De nieuwe wet moet voorkomen dat jongeren zonder mbo-, havo- of vwo-diploma werkloos worden. Ongeveer 300.000 jongeren van 16-27 jaar kunnen om verschillende redenen geen vaste baan vinden of behouden. Of lopen het risico daarop zodra ze van school gaan. Dat concludeerde het Centraal Planbureau (CPB) in de notitie Jongeren met afstand tot de arbeidsmarkt in beeld in april 2019. Scholen en gemeenten mogen op basis van de nieuwe wet deze jongeren begeleiden.

Vanaf 1 januari 2026 geldt:

  1. Scholen moeten ook loopbaanbegeleiding bieden aan oud-studenten die minder dan een jaar geleden hun diploma hebben gehaald en van school zijn
    De school moet die studenten vanaf een jaar voor hun diploma begeleiden tijdens de overgang naar vervolgonderwijs of naar werk. Middelbare scholen voor praktijkonderwijs en speciaal onderwijs moeten deze loopbaanbegeleiding zelfs aanbieden tot 2 jaar nadat leerlingen van school gaan;
  2. Doorstroompunten van gemeenten moeten jongeren zonder startkwalificatie tot 27 jaar begeleiden om weer naar school te gaan of te gaan werken
    Nu mag een Doorstroompunt jongeren die ouder zijn dan 23 jaar  niet meer helpen, ook al volgen ze geen onderwijs of hebben ze geen werk;
  3. Gemeenten moeten jongeren tot 27 jaar ondersteunen om terug te gaan naar school of werk te vinden (of een combinatie daarvan)
    Gemeenten hebben tot 1 januari 2026 nog geen rol in het begeleiden van jongeren naar werk, tenzij die jongere een uitkering aanvraagt;
  4. Scholen, gemeenten en doorstroompunten moeten gaan samenwerken in een regionaal programma
    Scholen, gemeenten en doorstroompunten moeten ook afspraken maken over hoe ze gaan samenwerken om voortijdig schoolverlaten te verminderen en het aantal jongeren zonder werk en/of opleiding te verminderen. Ze moeten die afspraken vastleggen in een regionaal programma. En daarin bijvoorbeeld aangeven hoeveel leerlingen in hun regio zonder startkwalificatie van school gaan, wat ze gaan doen om die aantallen te verminderen en naar hoeveel voortijdige schoolverlaters ze streven tussen 2026 en 2029. 

Vanaf 2026 is er € 196 miljoen om de Wet van school naar duurzaam werk uit te voeren. € 94 miljoen daarvan gaat naar de regionale programma’s. Per regio vraagt een school (de contactschool) subsidie aan voor het regionaal programma.