Project ‘Bovensmilde’: een nieuwe manier van erkennen

Ministeries

Het onderzoek ‘De stilte achteraf’ is een belangrijke mijlpaal van het project ‘Erkenning en ondersteuning getroffenen van de schoolgijzeling Bovensmilde’ (EOGB). Het project is neergezet volgens de nieuwe (herstel)principes die de overheid zichzelf stelt. “Dit vraagt om een zorgvuldig proces, dat altijd begint met luisteren”, zegt Nina Huygen, die het project leidde. “Het vraagt om tijd en aandacht, geduld en empathie.”

Vergroot afbeelding
Kristy Wehrung en Nina Huygen

Het gijzeldrama blijkt in Bovensmilde, ook na al die jaren, nog steeds voor spanning te zorgen. “Dat komt voor een belangrijk deel door het collectieve zwijgen dat op de gijzeling volgde”, vertelt Huygen. “Destijds luidde het advies: ‘Het zijn nog kinderen; heb het er maar niet over. Dan zullen ze het snel vergeten.”

Ernstige problemen

Alles vanuit de beste bedoelingen, maar het pakte anders uit. Een aantal getroffenen had inderdaad nergens last van; sommigen maakten zelfs een ‘posttraumatische groei’ door en kwamen er uiteindelijk sterker uit. Maar ongeveer een kwart van de getroffenen liep later toch tegen ernstige problemen aan: van herbeleving van de gijzeling in nare dromen tot zware ptss-verschijnselen. “En al die tijd werd er niet of nauwelijks over gesproken”, geeft Huygen aan. “Soms niet eens binnen het eigen gezin.”

Lotgenoten

Een voormalige scholier, die een eigen horecagelegenheid dreef, vond vaak na sluitingstijd oud-klasgenoten in zijn zaak, die met niemand anders over hun problemen konden praten. Hij bood ze een luisterend oor. Huygen: “Zelf had die horecabaas het gijzeldrama ogenschijnlijk goed verwerkt, maar toen vanwege de corona-epidemie de samenleving in lockdown ging, en hij - net als toen - was ‘opgesloten’, kreeg hij last van nachtmerries en herbelevingen. Hij vroeg zich af: als ik dit nu zo beleef, hoe zit het dan met al die mensen die ik al die jaren in mijn zaak heb aangehoord? Hij realiseerde zich hoe zwaar velen gebukt gingen onder de gevolgen.”

Bij de 45-jarige herdenking van de schoolgijzeling, in 2022, vroegen enkele getroffenen aandacht voor hun situatie bij de politiek. Hun gedachten gingen daarbij helemaal niet uit naar een onderzoek. Actie wilden ze. Ze hadden al lang genoeg moeten wachten. Hun verzoek leidde tot Kamervragen.

Naar aanleiding van die vragen gingen ambtenaren van de afdeling Slachtofferbeleid gesprekken voeren met enkele getroffenen, om meer gevoel te krijgen bij wat er speelde. Ze merken al snel dat er verschillende belevingen en behoeften waren - en dat er expertise nodig was om deze te kunnen uitvragen. Uiteindelijk werd besloten een projectteam van Rijk en gemeente in te stellen en het WODC te vragen een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren.

“Moet dat nou, zo’n onderzoek? Het is toch al zo lang geleden”, was een veelgehoorde reactie, toen bekend werd dat het Nationaal Psychotrauma Centrum ARQ, op verzoek van het projectteam, onderzoek ging doen naar de langetermijngevolgen van de schoolgijzeling in 1977. En er was ook huiver. “Maken we niet stuk wat intussen al is geheeld?”

Grote impact

Het onderzoek, waarvan het eindrapport De stilte achteraf op 22 september werd aangeboden aan staatssecretaris Rutte, toont overtuigend aan dat het gijzeldrama grote impact heeft gehad op getroffenen en op de samenleving in Bovensmilde – een impact die ook 48 jaar na dato nog steeds merkbaar is. “Het onderzoek is daarmee in zichzelf al een vorm van erkenning,” vertelt Huygen. Na de aanvankelijke scepsis, is er nu van alle kanten lof. “Eindelijk erkenning, nu worden we geloofd en serieus genomen”, zeiden de deelnemers aan het onderzoek bij de presentatie van de resultaten in een besloten bijeenkomst.

“Het is niet zo dat de overheid destijds niets of te weinig heeft gedaan”, haast Huygen zich te zeggen. “Vergeet niet: het was een heel andere tijd. Het slachtofferbeleid stond nog in de kinderschoenen. De zorg die destijds is gegeven, heeft niet iedereen bereikt, of niet voldoende effect gehad.”

Volgens de onderzoekers zijn bovendien niet alleen de kinderen en de onderwijzers getroffen door het gijzeldrama. Ook sommige naasten van mensen die gegijzeld zijn geweest – zowel in het gezin waarin ze zijn opgegroeid, als in het gezin dat ze later zelf hebben gevormd – hebben jarenlang met de gevolgen gekampt.

De gijzeling had ook impact op de kinderen van Molukse afkomst, die destijds eveneens op die school zaten. Zij werden naar huis gestuurd, maar moesten hun klasgenootjes achterlaten. Huygen: “Dat is voor een kind enorm ingrijpend en verwarrend. Na de gijzeling hadden zij het gevoel erop te worden aangekeken, alsof ze daders waren. Maar wat konden zij eraan doen?”

Doen wat nodig is

Tijdens de looptijd van het onderzoek heeft het projectteam overigens niet stilgezeten. Huygen: “Onder het mom ‘doen wat nodig is’, zijn we aan de slag gegaan met signalen die bij ons binnenkwamen. Dat had onder tot gevolg dat het UWV een expertise-team inrichtte dat aanvragen van voormalig gegijzelden van de Molukse acties behandelt. En JenV heeft bijvoorbeeld geld beschikbaar gesteld voor het opknappen van het monument dat al eerder was opgericht door voormalig gegijzelden. Ook heeft ARQ op ons verzoek webinars gehouden voor huisartsen in en rondom Bovensmilde, toen we hoorden dat sommigen niets wisten van het gijzeldrama, terwijl in hun patiëntenpopulatie getroffenen zitten. Om goed te kunnen doorverwijzen, moet je wel enige kennis hebben over deze geschiedenis. Het onderzoeksrapport zal daar ook zeer aan bijdragen.”

Vergroot afbeelding
Kristy Wehrung

Aanbevelingen

Behalve dat de langetermijngevolgen nu heel nauwkeurig in kaart zijn gebracht – er hoeven geen doden te vallen om slachtoffers te maken – hebben de onderzoekers ook een vijftal aanbevelingen gedaan voor de overheid. Hiermee is  het projectteam inmiddels aan de slag. “Die aanbevelingen kunnen we alleen invullen in samenspraak met de getroffenen, hun naasten en de overige inwoners van Bovensmilde”, vertelt Kristy Wehrung, die na 22 september het stokje van Nina Huygen als projectleider EOGB heeft overgenomen. “Daarom zijn we deze volgende fase van dit project gestart met het organiseren van bijeenkomsten in Bovensmilde met de betrokkenen. Deze groep wacht al heel lang op erkenning, begrip en steun. Het is essentieel dat we aansluiten bij hun daadwerkelijke behoeften en bij wat er speelt, zonder vooraf de thema’s of onderwerpen in te perken. Door participatie en co-creatie betrek je de doelgroep; je stelt hen in staat mee te werken aan de oplossingen en je voorkomt dat er ‘vanuit Den Haag’ een groots plan wordt opgesteld, met oplossingen waar eigenlijk niemand echt op zit te wachten.”

“Tegelijkertijd gaan we als projectteam dingen die nu al mogelijk zijn meteen oppakken. Een mooie mix dus van de tijd nemen voor co-creatie, maar ook versnellen op bepaalde acties en onderwerpen.”

Toezeggingen staatssecretaris

Staatssecretaris Rutte heeft in zijn reactie op de aanbevelingen aangegeven een steunpunt in te richten voor de getroffenen, waar ze terecht kunnen voor een luisterend oor, praktische ondersteuning dan wel doorverwijzing naar passende zorg. 

Ook komt er een praktische handreiking – vooral gericht op professionals (zoals huisartsen, UWV-artsen), maar ook te gebruiken door de getroffenen zelf. Wehrung: “In die handreiking komt onder meer informatie over de feitelijke en volledige geschiedenis en de achtergronden van de gijzeling en over de impact die deze op de getroffenen heeft gehad. Daarbij zullen de uitkomsten van het ARQ-onderzoek worden meegenomen. Dat is op zichzelf al een stuk erkenning. Ook geeft de handreiking aan hoe je iemand die zo’n trauma heeft opgelopen het beste kunt bejegenen en verder helpen. Hiermee voorkom je dat getroffenen telkens opnieuw hun verhaal over de gijzeling moeten vertellen en moeten uitleggen dat zo’n gebeurtenis ook nu nog, jaren later, effect kan hebben op hun dagelijkse leven.”

In Bovensmilde komt bovendien een informatie- en herinneringspunt, met informatie over de aanleiding tot de gijzeling, het verloop ervan en de nasleep. “Veel is natuurlijk al uitgezocht door diverse instanties”, lichten Huygen en Wehrung toe. “Maar die informatie is nu nog te zeer versnipperd over tal van plaatsen. Het is goed als dit alles op 1 plek bij elkaar komt, die publiek toegankelijk is. De aankondiging dat we met deze aanbeveling aan de slag zouden gaan, heeft al veel mensen geïnspireerd om hun persoonlijke verhalen, die ze jarenlang voor zichzelf hebben gehouden, nu te gaan delen. Hoe dit informatiepunt vorm krijgt, wat erin komt en waar het wordt geplaatst, dat is allemaal onderdeel van het co-creatie proces.”

“Waar het gaat om erkenning van het aangedane leed, gaan we ons als overheid niet beperken tot woorden”, geeft Wehrung aan. “Het is overtuigender als je ook in je gedrag laat zien dat het je menens is. Bijvoorbeeld door beschikbaar te zijn en onderwerpen aan te kaarten en op te pakken.” Huygen: “Zoals we ook al gedaan hebben met het opknappen van het monument, toen we hoorden dat het getroffenen stak dat het er verloederd bij lag. Wij stelden geld beschikbaar, de gemeente heeft de uitvoering ter hand genomen. Dan is er meteen zichtbaar resultaat.” Wehrung: “En we gaan ook concreet bijdragen aan initiatieven rondom herdenken.”

Tot slot ondersteunt het ministerie de gemeente in het uitvoeren van herstelgerichte initiatieven tussen de Molukse en Nederlandse gemeenschap. Wehrung: “Waar ik ook kom, vanuit beide gemeenschappen hoor ik: ja, het wordt tijd om te praten, en om naar elkaars verhalen en pijn te luisteren - dat dat eindelijk eens gaat gebeuren. Bewoners lijken enorm gemotiveerd om dit nu op te pakken. Wij kunnen deze gesprekken vanuit het projectteam faciliteren en begeleiden; vanuit het rijk ondersteunen we de gemeente en de lokale gemeenschap met kennis, expertise en capaciteit. De echte toenadering en blijvende verbinding zal vanuit de gemeenschappen zelf komen.”

Overkoepelend

Los van de specifieke Bovensmildense casuïstiek, ziet Huygen nog een soort ‘overkoepelende’ les die uit het project EOGB is te trekken – en die ook belangrijk is voor het overheidsbrede programma Erkenning en Herstel, waarvan zij sinds 1 januari 2025 kwartiermaker is. “Trajecten als deze vragen niet om een ‘gewoon’ project- of programmamanagement. Ze vragen in de eerste plaats om empathie, om investeren in contacten en het opbouwen van goede relaties. Met de getroffenen, met de gemeenschappen daaromheen, maar ook tussen Rijk en gemeenten. Je moet echt eerst het vertrouwen winnen en aan een goede relatie bouwen, voordat je echt kunt gaan samenwerken. Daar hebben we in het project EOGB veel aandacht aan besteed. En die investeringen betalen zich nu uit. Dat is een belangrijke les, die we ook kunnen toepassen bij de afhandeling van toekomstige trajecten.  Zo’n afhandeling vergt méér dan het instellen van een regeling, die vaak neerkomt op financiële compensatie. Natuurlijk: geld is prettig en soms ook nodig. Maar daarmee neem je de pijn en de onderliggende problematiek nog niet weg.”

Wehrung: “In Bovensmilde hebben we de principes van de Erkenning en Herstel-aanpak al kunnen toepassen. Nog vóór het uitkomen van het onderzoeksrapport met de aanbevelingen zijn we al begonnen met het voeren van heel veel gesprekken, vaak ook in een informele setting, met een kopje koffie of een broodje. We ontmoeten de betrokken personen in buurthuizen of in de kerk, tijdens buurtvergaderingen of een gezamenlijke filmavond over de Molukse historie en de schoolgijzeling. Dat wordt zeer op prijs gesteld en je ziet het begrip over en weer - en daarmee het vertrouwen in elkaar – groeien. Daarmee leg je een goede basis om te komen tot echte oplossingen. In november starten we met de eerste bijeenkomsten in het dorp. We gaan breed ophalen waar de getroffenen en de dorpsbewoners behoefte aan hebben als het gaat om de invulling van de aanbevelingen. In alle contacten met het dorp en de getroffenen trekken we samen op met de medewerkers van de gemeente, die onderdeel zijn van ons projectteam. Dankzij hen kunnen we de aansluiting met de personen om wie het gaat snel vinden. Dat is goed samenwerken.”

Na die gespreksrondes vinden er begin volgend jaar verdiepingsrondes plaats, die uiteindelijk uitmonden in besluitvorming en uitvoering. Wehrung: “Door in deze voorfase beschikbaar te zijn voor uitleg en vragen, en door soms echt naast de mensen te gaan staan, zie je ook de participatie toenemen. Er ontstaan initiatieven en je merkt dat mensen willen ‘instappen’ in het proces dat wij inrichten. We zijn blij met deze betrokkenheid en zien participatie als een proces van wederzijds vertrouwen en samenwerking. Zeker, zoiets kost tijd. Maar wij zeggen: ‘We hebben geen tijd om ons te haasten’. De ‘vertraging’ die je project daar in de eerste fase mogelijk door oploopt, levert je verderop en aan het einde juist ongelooflijk veel tijd en kwalitatieve winst op. Als er eenmaal vertrouwen is, komt de samenwerking als vanzelf in een stroomversnelling.”

Huygen: “Door eerst goed te investeren in de relatie, betrouwbaar te zijn in je communicatie en de tijd te nemen om te luisteren wordt de weerstand doorbroken en de pijn verzacht. Mensen voelen zich erkend in wat hen is overkomen. Vanuit verbinding kan bijna alles. Voor veel ambtenaren is dit nog nieuw en tijdrovend – en best wel spannend. Maar het werkt. EOGB is een mooi voorbeeld voor erkennings- en hersteltrajecten. En daarmee bouwen we aan vertrouwen van mensen onderling, in de samenleving en in de overheid.”