Plannen kabinet inkomstenbelasting
Het kabinet stelt verschillende maatregelen voor de inkomstenbelasting voor in het Belastingplan 2026. Enkele maatregelen zijn op verzoek van de Tweede Kamer aangepast. Daarna heeft de Tweede Kamer alle Belastingplanmaatregelen goedgekeurd. De Eerste Kamer moet de plannen nog goedkeuren.
Box 3
Het kabinet stelt voor om per 1 januari 2026 het heffingsvrije vermogen (belastingvrij vermogen) te verlagen van € 57.684 naar € 51.396.
Let op: Het kabinet heeft dit voorstel op verzoek van de Tweede Kamer geschrapt.
Verlagen heffingsvrij vermogen in box 3
Over het inkomen uit uw vermogen betaalt u belasting in box 3 (sparen en beleggen). Het heffingsvrije vermogen is het deel van uw vermogen waarover u geen belasting hoeft te betalen. Uw vermogen is de waarde van al uw bezittingen na aftrek van uw schulden. Onder vermogen vallen bijvoorbeeld bezittingen zoals spaargeld, obligaties, aandelen en een 2e woning.
Op dit moment betaalt u belasting in box 3 als uw vermogen hoger is dan € 57.684. Het kabinet stelt voor om dat bedrag per 1 januari 2026 te verlagen. U betaalt belasting in box 3 als uw vermogen hoger is dan € 51.396. Heeft u in 2026 een fiscaal partner? Dan verdubbelt het heffingsvrije vermogen. U betaalt in 2026 belasting in box 3 als uw vermogen hoger is dan € 102.792. Dat betekent dat u eerder belasting gaat betalen over het inkomen uit uw vermogen.
| Jaar | Heffingsvrij vermogen zonder fiscale partner |
Heffingsvrij vermogen met fiscale partner |
|---|---|---|
| 2026 | € 51.396 | € 102.792 |
| 2025 | € 57.684 | € 115.368 |
| 2024 | € 57.000 | € 114.000 |
| 2023 | € 57.000 | € 114.000 |
Nieuwe box 3-stelsel
De bedoeling is dat het nieuwe box 3-stelsel in 2028 ingaat. Dat is een jaar later dan gepland. Dit leidt tot een begrotingstekort van € 2,55 miljard in 2027. Om dit de komende 2 jaar te compenseren wordt onder meer voorgesteld het heffingsvrije vermogen te verlagen.
Het kabinet wil het forfaitaire rendement voor overige bezittingen in box 3 anders berekenen. In 2025 is dat rendement 5,88%. Met het voorstel van het kabinet wordt dat 7,78%. De maatregel moet op 1 januari 2026 ingaan.
Uw vermogen en het forfaitaire rendement
Box 3 van de belastingaangifte gaat over het vermogen dat u bezit. Dit bestaat uit spaargeld, overige bezittingen en schulden. Overige bezittingen zijn bijvoorbeeld een 2e huis, obligaties en aandelen.
Op basis van het vermogen wordt voor box 3 jaarlijks wettelijk bepaald hoeveel winst (rendement) mensen met hun bezittingen kunnen halen. Dit rendement is een berekening van wat u gemiddeld zou kunnen verdienen met uw vermogen. Het rendement voor overige bezittingen wordt bepaald uit de winsten die gemiddeld gemaakt kunnen worden. Bijvoorbeeld met:
- rente, winstaandeel, royalty’s en huur;
- koerswinsten en waardeveranderingen.
Aanpassen berekening forfaitair rendement overige bezittingen in box 3
Het kabinet stelt voor om het forfaitaire rendement voor overige bezittingen in box 3 iets anders te berekenen. Het kabinet kijkt nu in de berekening naar de ontwikkeling van de huizenprijzen. In het voorstel kijkt het kabinet ook naar de huurinkomsten. Of naar het voordeel van eigen gebruik van bijvoorbeeld een 2e huis.
Met de nieuwe berekening stijgt het forfaitaire rendement voor overige bezittingen per 2026 van 5,88% naar 7,78%. Dat betekent dat u meer belasting gaat betalen over de inkomsten uit uw vermogen. Kunt u aantonen dat uw werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement van 7,78%? Dan betaalt u belasting over het werkelijke rendement.
Let op: Het kabinet heeft deze maatregel op verzoek van de Tweede Kamer geschrapt. De verhoging van het forfaitaire rendement voor overige bezittingen gaat niet door. Het forfaitaire rendement wordt in 2026 6% in plaats van 7,78%.
Nieuwe box 3-stelsel
De bedoeling is dat het nieuwe box 3-stelsel in 2028 ingaat. Een jaar later dan gepland. Dit leidt tot een begrotingstekort van € 2,55 miljard in 2027. Om dit de komende 2 jaar te compenseren wordt onder meer voorgesteld het forfaitaire rendement te verhogen.
Het kabinet stelt voor om de afschaffing van het belastingvoordeel voor groen beleggen met een jaar uit te stellen tot 1 januari 2028. Voor 2027 stelt het kabinet voor om de vrijstelling voor groene beleggingen verder af te bouwen. Dat betekent dat mensen met groene beleggingen in 2027 nog recht hebben op een klein belastingvoordeel.
Afbouw belastingvoordeel voor groen beleggen in 2025
Het belastingvoordeel voor groen beleggen is in 2025 kleiner geworden. Zo is de vrijstelling voor groen beleggen in box 3 verlaagd. In 2025 mag u tot een bedrag van € 26.312 belastingvrij groen sparen of beleggen. Heeft u een fiscaal partner? Dan is dat maximaal € 52.624. In 2026 is de vrijstelling voor groen beleggen € 26.715, voor fiscaal partners € 53.430.
Ook de heffingskorting voor groene beleggingen is verlaagd. In 2024 was die korting 0,7% van het belastingvrije bedrag, in 2025 en 2026 nog 0,1%.
| Jaar | Vrijstelling zonder fiscaal partner | Vrijstelling met fiscaal partner |
|---|---|---|
| 2026 | € 26.715 | € 53.430 |
| 2025 | € 26.312 | € 52.624 |
| 2024 | € 71.251 | € 142.502 |
| 2023 | € 65.072 | € 130.144 |
Voorstel kabinet: belastingvoordeel voor groen beleggen vervalt per 2028
Per 1 januari 2027 zouden de vrijstelling en de heffingskorting voor groene beleggingen vervallen. Het kabinet wil deze einddatum van 1 januari 2027 wijzigen in 1 januari 2028. Het lukt de Belastingdienst namelijk niet om deze veranderingen per 1 januari 2027 door te voeren.
Voor 2027 stelt het kabinet voor om de vrijstelling voor groene beleggingen in box 3 te verlagen naar € 200. Met een fiscaal partner is dit bedrag € 400. De heffingskorting voor groene beleggingen blijft in 2027 0,1% van het belastingvrije bedrag.
| Jaar | Vrijstelling zonder fiscaal partner | Vrijstelling met fiscaal partner |
|---|---|---|
| 2028 | € 0 | € 0 |
| 2027 | € 200 | € 400 |
Het kabinet stelt voor om de leegwaarderatio niet meer te gebruiken bij verhuur tussen gelieerde partijen bij een niet-marktconforme huurprijs. Bijvoorbeeld als iemand een woning verhuurt aan een familielid of vriend tegen een te lage huurprijs. Met deze maatregel wil het kabinet misbruik van de leegwaarderatio voorkomen. Het kabinet wil deze maatregel laten ingaan op 1 januari 2026.
Situatie nu: leegwaarderatio voor verhuurde woningen
De leegwaarderatio is een percentage van de WOZ-waarde van een woning. (Het gaat om verhuurde woningen waarvan de huurders recht hebben op huurbescherming, en om bepaalde verpachte woningen.) Het percentage hangt af van hoeveel huur u per jaar krijgt in verhouding tot de WOZ-waarde van de woning. U heeft de leegwaarderatio nodig om de waarde te berekenen van een:
- (Gedeeltelijk) verhuurde woning met een normale (marktconforme) huurprijs. Dit zijn woningen met een huurprijs die gebruikelijk is tussen een verhuurder en huurder zonder familieband of zonder dat het bekenden van elkaar zijn.
- (Gedeeltelijk) verhuurde woning met een te lage (niet-marktconforme) huurprijs. Dit zijn vaak woningen met een veel lagere huurprijs dan normaal, omdat de verhuurder en huurder familieleden of bekenden van elkaar zijn (gelieerde partijen).
Bij verhuur aan gelieerde partijen wordt, als de huurprijs niet-marktconform is, uitgegaan van het hoogste percentage van de leegwaarderatio. Dat is 100% van de WOZ-waarde.
| De verhouding van de jaarlijkse huurprijs tot de WOZ-waarde is meer dan | maar niet meer dan | leegwaarderatio |
|---|---|---|
| 0% | 1% | 73% |
| 1% | 2% | 79% |
| 2% | 3% | 84% |
| 3% | 4% | 90% |
| 4% | 5% | 95% |
| 5% | - | 100% |
Verhuurde woningen: werkelijke waarde bepalend als berekende waarde te veel afwijkt
Is bij een verhuurde woning de berekende waarde via de leegwaarderatio minimaal 10% hoger dan de werkelijke waarde van de woning? Dan wordt uitgegaan van de werkelijke waarde, in plaats van de berekende waarde aan de hand van de leegwaarderatio. Dat kan ertoe leiden dat gelieerde partijen een te lage (niet-marktconforme) huurprijs afspreken. Daardoor kan ook de waarde van de woning te laag worden vastgesteld. Het kabinet wil dat gelieerde partijen in deze situatie geen gebruik meer kunnen maken van de leegwaarderatio.
Voorstel kabinet: gelieerde partijen die een te lage huur afspreken uitsluiten van de leegwaarderatio
Het kabinet stelt voor om de leegwaarderatio af te schaffen bij verhuur waarvoor een te lage huur is afgesproken tussen gelieerde partijen. Dat voorkomt misbruik. Verhuurt iemand aan familieleden of bekenden tegen een te lage huur? Dan is de leegwaarderatio uitgesloten en geldt voor deze verhuurde woning de WOZ-waarde.
Let op: Het kabinet heeft op verzoek van de Tweede Kamer de voorstellen voor het heffingsvrije vermogen en het forfaitaire rendement geschrapt. Dat kost wel geld en daarom wordt de belastingaftrek bij een kleine of geen eigenwoningschuld sneller afgebouwd. Die aftrek eindigt in 2041 in plaats van 2048.
Lagere inflatiecorrectie inkomstenbelasting (box 1)
Het kabinet stelt voor om de inflatiecorrectie in de inkomstenbelasting niet volledig toe te passen op 1 januari 2026. Dat is onder andere nodig omdat het kabinet het btw-tarief van 9% op cultuur, media en sport wil houden en dat kost geld.
Bedragen minder aanpassen aan inflatie
Jaarlijks past de overheid bedragen in het belastingstelsel aan de inflatie aan. Op die manier blijft de belastingheffing ongeveer gelijk als de lonen en prijzen stijgen. Deze inflatiecorrectie is voor 2026 vastgesteld op 2,9%. Dat betekent dat bedragen worden vermenigvuldigd met 1,029.
Het kabinet stelt voor om de inflatiecorrectie niet voor 100% toe te passen, maar voor 52,8%. Bedragen worden op 1 januari 2026 dan vermenigvuldigd met 1,015312.
Schijven inkomstenbelasting en heffingskortingen minder omhoog
De lagere inflatiecorrectie heeft onder andere gevolgen voor de grenzen van de 1e en 2e schijf van de inkomstenbelasting. Mensen vallen hierdoor eerder in een hogere belastingschijf. Dit betekent dat ze meer inkomstenbelasting betalen.
- De bovengrens van de 1e schijf van de inkomstenbelasting gaat van € 38.441 naar € 38.883 in 2026. Zonder deze maatregel zou dit € 39.278 zijn.
Voor personen van voor 1946 gaat deze schijf van € 40.502 in 2025 naar € 41.123 in 2026. Zonder deze maatregel zou dat € 41.677 zijn. - De bovengrens van de 2e schijf van de inkomstenbelasting gaat van € 76.817 naar € 79.137 in 2026. Zonder deze maatregel zou dit € 80.188 zijn.
Ook andere bedragen stijgen minder mee met de inflatie. Zo heeft deze maatregel ook invloed op de hoogte van de heffingskortingen in de inkomstenbelasting. Bijvoorbeeld de algemene heffingskorting. Deze bedragen worden iets lager dan bij een volledige inflatiecorrectie.
Let op: Het kabinet heeft deze maatregel op verzoek van de Tweede Kamer aangepast. De hoogte van de arbeidskorting stijgt beperkt mee met de inflatie, net als de algemene heffingskorting. De arbeidskorting heeft ook inkomensgrenzen die bepalen hoeveel arbeidskorting iemand krijgt. Deze bedragen zijn normaal gesproken gekoppeld aan de stijging van het wettelijk minimumloon. Voor 2026 gebeurt dat anders. Daardoor gaat de hoogte van de inkomensgrenzen op 1 januari 2026 omlaag. Hierdoor krijgen mensen die in deeltijd werken en minder dan het minimumloon verdienen, meer arbeidskorting in 2026.
Stand van zaken wetsvoorstellen
Deze plannen van het kabinet zijn onderdeel van het Belastingplan 2026. De maatregelen staan in verschillende wetsvoorstellen. De Tweede Kamer heeft de plannen besproken en het kabinet gevraagd enkele maatregelen aan te passen. Daarna heeft de Tweede Kamer alle Belastingplanmaatregelen goedgekeurd.
De wetsvoorstellen gaan nu naar de Eerste Kamer. Zij stemmen op 16 december over het Belastingplan 2026.
Alle belastingmaatregelen voor 2026
Lees het Belastingplan 2026 en de bijbehorende stukken voor alle maatregelen die het kabinet voorstelt.