Voedselzekerheid: Nederlandse inzet bij de Verenigde Naties

Ministeries

In een wereld waar 828 miljoen mensen met honger naar bed gaan, is de urgentie voor voedselzekerheid groter dan ooit. Deze week komen ministers van over de hele wereld in Rome samen om gezamenlijk oplossingen te vinden voor een wereld zonder honger. Marcel Beukeboom, onze Permanente Vertegenwoordiger bij de VN-organisaties voor Voedsel en Landbouw, neemt ons mee in zijn werk en de rol die Nederland speelt in de aanpak van dit probleem.

Vergroot afbeelding
De Directeur-Generaal van de FAO, minister Schreinemacher en Marcel Beukeboom in Rome.

Hoe is het om Permanente Vertegenwoordiger te zijn in Rome?

‘In een tijd waarin voedselzekerheid en honger urgenter zijn dan ooit tevoren, is het een uitdagende functie. Op dit moment gaan wereldwijd 828 miljoen mensen dagelijks met honger naar bed. Dit is een zorgwekkend hoog aantal, vooral als je bedenkt dat we in 2015 het doel hebben gesteld om honger in 2030 volledig uit te bannen. Destijds bedroeg het aantal mensen met honger ongeveer 600 miljoen. In plaats van vooruitgang te boeken, zijn we helaas in de verkeerde richting gegaan.’

Hoe heeft het zo ver kunnen komen?

‘De economische situatie speelt een grote rol, waarbij de welvaart in de wereld ongelijk is verdeeld. De armste landen krijgen in tijden van crisis de hardste klappen.  De oorlog in Oekraïne heeft hier nog een flinke schep bovenop gedaan.

Ook de coronapandemie heeft vooral in arme landen zware klappen uitgedeeld, waarbij al fragiele samenlevingen extra zijn getroffen. Als voormalig klimaatgezant kan ik in dit verband ook de klimaatverandering niet onbenoemd laten. Met het verlies aan biodiversiteit en het schaarser worden van water allemaal zorgwekkende trends.’

Op welke manier zet jij je in voor voedselzekerheid?

‘Als Permanent Vertegenwoordiger bij drie VN-instellingen speel ik een rol in het aanpakken van wereldwijde uitdagingen. Het Wereldvoedselprogramma (WFP) is de grootste speler waar het gaat om het direct bestrijden van honger op korte termijn. WFP had vorig jaar een historisch hoog budget van 14 miljard dollar en toch was dit slechts de helft  van wat er werkelijk nodig is om mensen met acute honger te voeden. Het is een hartverscheurend dilemma voor degenen die hier werken, want ze moeten beslissen wie wel en wie niet genoeg voedsel krijgt.

Daarnaast vertegenwoordig ik Nederland bij de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO), waar we met 196 landen aan tafel zitten en ons richten op de lange termijn. We proberen al die vraagstukken die ik eerder noemde te begrijpen en te beheersen, om de landbouw- en voedselproductie te versterken. En tot slot hebben we het Internationaal Fonds voor Landbouwontwikkeling (IFAD), een fonds dat zich met investeringen richt op de meest kwetsbare boerengemeenschappen.’

Kun je een voorbeeld noemen van waar je zoal mee te maken hebt?

‘Als permanent vertegenwoordigers vormen we samen het bestuur van deze organisaties. Dat betekent dat we gezamenlijk de koers en inzet bepalen, waarbij we onze eigen perspectieven en prioriteiten inbrengen. Dat betekent aansturing op hoofdlijnen. Tegelijkertijd komen er soms hele concrete voorbeelden uit de praktijk voorbij, die een indicator kunnen zijn voor de richting die de organisatie op gaat.

Een recent voorbeeld komt uit Ethiopië, waar voedselhulp van WFP in verkeerde handen terecht kwam. Als Board leden spreken we het management van WFP aan op de manier waarop ze hier mee omgaan, bekijken we of dit een incident is of dat er iets structureel moet worden veranderd en of de communicatie adequaat is. Met andere woorden: we houden scherp toezicht op de besteding van onze donorbijdrages – een zo hoog mogelijk percentage moet bij de uiteindelijke doelgroep terechtkomen.

Een vraagstuk dat hier mee te maken heeft is de verhouding tussen directe noodhulp en inzet gericht op het vergroten van weerbaarheid. Het wrange is dat WFP jaar in jaar uit dezelfde mensen tegenkomt. Ze zouden die graag structureler helpen. Geen gekke gedachte natuurlijk, maar dit raakt aan het mandaat van de organisatie – iets waar door leden van de Board verschillend over wordt gedacht.’

Wat heeft Nederland te bieden?

‘Nederland heeft veel te bieden. Ons land heeft een rijke ervaring als agrarisch land, en de Nederlandse land- en tuinbouwsector heeft internationaal een uitstekende reputatie. Neem bijvoorbeeld de expertise die wordt geleverd door onderwijsinstellingen zoals Wageningen Universiteit. Er werken hier veel alumni, zelfs de Directeur-generaal van FAO is in Wageningen gepromoveerd. Daarnaast waardeert men ons niet alleen om onze financiële bijdrage, maar ook vanwege ons innovatieve denken.

Nederlandse diplomaten, degenen die het handwerk verrichten bij deze multilaterale organisaties, worden gewaardeerd om hun benaderbaarheid, hun pragmatisme en hun kennis van zaken. Ook het feit dat wij ons inzetten voor het gezamenlijk belang wordt herkend, en levert ons vertrouwen op – gebaseerd op jarenlange inzet.'

Vergroot afbeelding
Beeld: ©Ministerie van Buitenlandse Zaken
Marcel Beukeboom spreekt deze week bij FAO Conference.

En wat levert het Nederland op?

Dit is in zekere zin een ouderwetse vraag. In de wereld van vandaag kom je er niet meer met alleen de behartiging van je beperkte eigenbelang. Het onderscheid tussen eigenbelang en algemeen belang is vervaagd. Wanneer we met z’n allen niet goed zorgen voor onze publieke goederen, onze gemeenschappelijke meent, ondervinden we daar uiteindelijk allemaal de nadelige gevolgen van. In het Engels: the Tragedy of the Commons.

Dit wordt duidelijk wanneer we bijvoorbeeld naar klimaat kijken. Daar zijn internationale afspraken over gemaakt. Maar stel dat wij als Nederland de enigen zijn die die afspraken nakomen, dan stijgt het water ons alsnog naar de lippen -letterlijk!  

En dat geldt net zo goed voor het bestrijden van honger en voedselonzekerheid. Als we zouden zeggen: "Laat de rest maar in de steek, we hebben hier genoeg te eten", dan zouden we de gevolgen zien in de vorm van migratie en economische instabiliteit. We kunnen ons niet afzonderen van de rest van de wereld, omdat onze economieën en levens met elkaar verweven zijn.’

Hoe zorg je ervoor dat de stem van Nederland gehoord wordt in een vergadering met bijna 200 landen?

‘Het is een boeiende en uitdagende taak, maar zeker geen eenvoudige. Het gaat verder dan alleen gehoord worden en opgenomen worden in verslagen. Daadwerkelijke invloed vraagt om het smeden van coalities en het hebben van informele macht. Het gaat om het opbouwen van vertrouwen en anderen ook iets gunnen.

Tijdens een vergadering deed zich een concreet voorbeeld voor waarin donorlanden het oneens waren met een bepaald voorstel. Als tijdelijk voorzitter van de groep donorlanden heb ik toen een compromisvoorstel bedacht waar we allemaal mee konden instemmen. Dit laat zien hoe een individueel land toch het verschil kan maken. Uiteindelijk streven we altijd naar consensus, maar wel op een niveau waarop we daadwerkelijk vooruitgang boeken.’

Hoe wordt er eigenlijk naar Nederland gekeken vanuit het buitenland?

‘Nederland heeft een goede reputatie op agrarisch gebied. Net als de meeste landen staan we  voor de uitdaging een goede balans tussen  de economische en ecologische aspecten van ons voedselsysteem te vinden . Collega’s kijken over onze schouders mee hoe wij dat doen. We hebben zelfs een speciale minister die zich hiermee bezighoudt. Deze minister zal ook aanwezig zijn op de conferentie, en dat trekt veel interesse vanuit de rest van de wereld.’