10 jaar na ramp Rana Plaza: stappen in de goede richting, maar inzet blijft nodig

Ministeries

Op 24 april was het 10 jaar geleden dat in Bangladesh de ramp in textielfabriek Rana Plaza plaatsvond. Meer dan 1100 arbeiders vonden de dood en talloze anderen raakten gewond. We blikken terug op die vreselijke dag en op de ontwikkelingen die de textielindustrie sindsdien, onder meer dankzij Nederlandse inzet, heeft doorgemaakt.

Vergroot afbeelding Het ingestortte gebouw bij Rana Plaza
Het gebouw in Rana Plaza, kort na de ramp in 2013.

Aan het woord is Jos Huber, tot 2020 voor het ministerie van Buitenlandse Zaken werkzaam als specialist internationale arbeidsomstandigheden. In die hoedanigheid hield ze zich nadrukkelijk bezig met de situatie in Bangladesh. Ze herinnert zich nog als de dag van gisteren hoe in 2013 het noodlot toesloeg, toen een gebouw van acht verdiepingen waarin meerdere textielfabrikanten huisden instortte, met desastreuze gevolgen.

Jos vertelt: ‘Ik weet nog goed dat de eerste berichten binnen kwamen. Met het uur werd de situatie dramatischer, en werd duidelijk hoe gigantisch veel slachtoffers er waren.’

Slechte arbeidsomstandigheden

Hoewel ze een ramp van deze grootte niet direct zag aankomen, was Jos niet verbaasd dat iets dergelijks ooit zou kunnen gebeuren. Met de arbeidsomstandigheden is het in Bangladesh, met name in de textielsector, namelijk slecht gesteld. Dat wist ze al voor ze bij Buitenlandse Zaken aan de slag ging, vertelt ze. ‘Ik ben in 2012 bij BZ gestationeerd vanuit het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waar ik al bezig was met de voorbereidingen op een conferentie rondom leefbare lonen in de textielindustrie, die we samen met Duitsland zouden organiseren. We wilden daar ook een productieland bij betrekken, en dat werd Bangladesh. In het kader van die conferentie zou ik naar de hoofdstad Dhaka reizen. Door een toevallige samenloop van omstandigheden kwam ik daar net na de ramp bij Rana Plaza aan.’

Jos weet nog welk gevoel haar bekroop toen ze de fabrieken in stad voor het eerst met eigen ogen aanschouwde. ‘Toen ik daar aankwam voelde ik aan alles dat er een grote taak lag. Ik wilde bijdragen aan een oplossing voor het enorme probleem van de arbeidsomstandigheden in die fabrieken. Ik ben toen zeven maanden aan de slag gegaan op de ambassade in Dhaka om te kijken wat ik lokaal zou kunnen betekenen.’

Nederlandse initiatieven

In de jaren na de ramp werden op Nederlands initiatief verschillende initiatieven ontplooid om de omstandigheden voor werknemers in de textielindustrie te verbeteren. Jos somt op: ‘We trokken veel op met de International Labour Organization (ILO) van de VN, waarmee we projecten financierden die vol inzetten op het verbeteren van brand- en bouwveiligheid, en het versterken van de arbeidsinspectie. Daarnaast heeft BZ zich flink ingezet voor het Bangladesh Veiligheidsakkoord, een groot verbeterprogramma waar ook de internationale modemerken bij betrokken waren.’

Ook de Nederlandse politiek maakte zich na de ramp bij Rana Plaza sterk voor verbeteringen, zegt Jos. ‘Vanuit het ministerie van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is herhaaldelijk gepleit voor leefbare lonen en veilige arbeidsomstandigheden in Bangladesh. Ook deed het ministerie een oproep aan de internationale kledingsector om het land na de ramp niet te verlaten, maar gezamenlijk de arbeidsomstandigheden te verbeteren. Daar is de regering van het land Nederland zeer erkentelijk voor geweest, omdat een vertrek van die sector de economie van het land absoluut geen goed zou hebben gedaan.’

Vergroot afbeelding Jos Huber met drie overlevenden van de ramp
Beeld: ©Jos Huber
Jos Huber, met drie overlevenden van de ramp.

In het kader van ontwikkelingssamenwerking ontstonden na de ramp ook mooie, kleine initiatieven, herinnert Jos zich. ‘Vrouwen die niet meer terug wilden naar de fabrieken werden omgeschoold zodat ze hun eigen kleine naaiatelier konden beginnen. In die context heb ik drie vrouwen ontmoet die blij waren dat ze op die manier hun leven weer in eigen hand konden nemen. Daar heeft Nederland met OS-geld aan kunnen bijdragen.’

IMVO

De ramp bij Rana Plaza wordt, door alle internationale betrokkenheid en initiatieven die in de nasleep ontstonden, ook wel gezien als het definitieve vertrekpunt van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). Jos: ‘IMVO bestond al wel, maar nam in de jaren na de ramp echt een vlucht. Een mooi voorbeeld daarvan is het textielconvenant uit 2016 . Daarin hebben allerlei Nederlandse textielbedrijven en maatschappelijke organisaties zich aangesloten, om samen de misstanden in productielanden tegen te gaan.’

Internationale samenwerking is wat Jos betreft dan ook de enige weg voorwaarts om de arbeidsomstandigheden in Bangladesh te verbeteren en een nieuwe ramp zoals die bij Rana Plaza te voorkomen. Want dat er ook anno 2023 nog veel werk aan de winkel is staat als een paal boven water, en niet alleen in de textielindustrie. Jos, die zich ook na haar pensionering nog altijd sterk maakt voor internationale arbeidsomstandigheden, vertelt: ‘Zeker bij internationale merken die in Dhaka actief zijn wordt inmiddels strak toegezien op de veiligheid van medewerkers op de werkvloer. Bedrijven zijn echt door de molen gegaan, dus daar zijn wel stappen gezet.’

Vergroot afbeelding Een fabriek in verbetertraject
Beeld: ©Jos Huber
Aan de arbeidsveiligheid is in Bangladesh veel gedaan, zoals hier met een inspecteur op het gebied van brandveiligheid.

Maar daarmee is lang niet alles opgelost, weet Jos. ‘De lonen van de mensen zijn nog altijd even laag. De overheid van Bangladesh staat daar vrij onverschillig tegenover, en wil vooral erkenning voor het verbeteren van de veiligheid. Die krijgen ze ook, maar onderzoek toont aan dat Bangladesh nog altijd het land is met de grootste kloof tussen wat mensen verdienen en wat een leefbaar inkomen is.’

Fatsoenlijke leefomstandigheden

Het belang van die leefbare lonen kan Jos dan ook niet genoeg benadrukken, sluit ze af.  ‘De lage lonen maken ook dat de veiligheid van werknemers in het gedrang komt. Dat heeft allemaal te maken met zaken als gezond voedsel, voldoende water en fatsoenlijke leefomstandigheden, die direct samenhangen met het inkomen van mensen. Daarvoor moet internationale wetgeving op EU-niveau komen en moeten er afspraken worden gemaakt. Het huidige kabinet heeft zich eerder verbonden aan inspanningen op dit gebied. Vervolgens is handhaving van die afspraken dé bepalende factor in het zetten van verdere stappen in het verbeteren van arbeidsomstandigheden in de textielwereld.’